Soms moet ik nog wel ‘ns denken aan m’n eerste echte motor. Nou ja, ‘echte motor’. Het was er een van voor de val van de Berlijnse Muur, en hij was geproduceerd in Oost-Duitsland, dat zoals elk communistisch land de rommel namaakte die ze er in Rusland van bakten. Toch was ik blij dat ik een motor had. Dat kwam zo. In 1990 was het huwelijk met m’n eerste echtgenote Gerda een aflopende zaak. De communicatie was nagenoeg tot nul gereduceerd, de passie was verdwenen, het compleet naast elkaar leven vierde hoogtij, en de een ging z’n gang en de ander ging ook haar gang. Dat kon niet anders dan leiden tot een scheiding, die door allebei als een soort van verlossing werd ontvangen. We hadden een gezamenlijke auto, een Toyota Celica, waar ik nooit mee reed, omdat het wijs is om als alcoholicus niet achter het stuur te kruipen. Ik gaf de Celica dus aan Gerda, met als gevolg dat ik zelf zonder vervoer zat. Ik had niet eens een fiets. Op een dag liep ik, redelijk nuchter voor mijn doen, door de Gentse straat die de Visserij heet. Het is een statige straat met vele dure herenhuizen, en daarom was het opmerkelijk dat zich ergens daartussen een toonzaal van kantelpoorten voor garages bevond. Ik bleef even staan voor de etalage, omdat ik kantelpoorten interessante dingen vind. Achter in de winkel zag ik twee motoren staan, een blauwe en een rode, op het eerste gezicht van een merk dat ik niet kende. Puur uit nieuwsgierigheid ging ik naar binnen bij de zaak, en algauw kwam een oud mannetje tevoorschijn. ‘Verkoopt u naast kantelpoorten ook motoren?’ vroeg ik. ‘Jazeker,’ zei hij, ‘die twee hebben met elkaar weinig te maken, maar toch verkoop ik ze allebei.’ Ik ging de motoren bekijken die van het merk MZ bleken, waar ik vaagweg van had gehoord.
Herman Brusselmans: ‘Een ware motorliefhebber als u rijdt toch niet met auto’s?’
Wat opviel was de prijs: 52.000 frank, omgerekend 1.300 euro. Ik vond het meteen een goed idee om er een aan te schaffen, dan zou ik me tenminste kunnen verplaatsen zonder alles te voet of met het openbaar vervoer te moeten doen. Zonder er verder nog over te piekeren koos ik voor de blauwe MZ 150 cc. Het mannetje zei dat het een uitstekende motor was, weliswaar tweetakt en met een kickstarter, maar verder zo goed als een perfecte machine. ‘Ik breng de verzekering in orde en dat soort dingen,’ zei ik, ‘en dan kom ik ‘m ophalen.’ Zodoende liep ik op een dinsdag in de daaropvolgende week, met een goedkope nieuwe helm in m’n handen naar de Visserij, waar m’n MZ klaar voor vertrek was gemaakt. Het oude mannetje stond erbij om me uit te wuiven, geflankeerd door een oud vrouwtje, dat zich voorstelde als z’n echtgenote en ze zei dat ze Hèléne heette, en haar man Georges. ‘Nou, Hèléne en Georges,’ zei ik, ‘ik ga er maar ‘ns vandaar, ik moet straks dringend aan een nieuwe roman beginnen.’ Ik gaf met m’n schoenzool een dreun op de kickstarter. Geen resultaat. Nog maar ‘ns. Nee, geen sjoege. Ten derden male. Brubbelend kwam de motor tot leven, en ik duwde hem in de eerste versnelling. Ik wist alles af van schakelen, want ik had ooit een Honda Dax gehad. Daar ging ik dan. ‘Vele veilige kilometers!’ riep Georges nog. Op weg naar m’n vrijgezellenflat in de Leeuwstraat gaf de MZ er drie keer de brui aan. Telkens weer minstens drie keer de kickstarter aanwenden. Dan weer de weg op voor een paar honderd meter. Dan weer stilvallen. Dit was kortom de slechtste motor die je in bezit kon hebben. Ik zou er tenslotte 400 kilometer mee afleggen, en hem dan verkopen voor 32.000 frank (zo’n 800 euro) aan een dronken fotograaf. Ja, soms denk ik nog wel ‘ns aan de goeie ouwe MZ, en dan lopen de rillingen me over de rug.