zaterdag 14 december 2024

Col d’Agnel: Vergeten pas op 2.744 meter

Col d’Agnel vormt een oude, bijna vergeten verbinding tussen de Franse streek Queyras en het Italiaanse Piemonte. Exact op de grens ligt het hoogste punt: 2.744 m. Daarmee is de Col d’Agnel de vierde hoogste Alpenpas.

Maar als je begint in het ouderwetse Saint-Véran kun je toch een paar eerste plaatsen scoren. Met zijn ligging op 2042 m is het dorpje bijvoorbeeld de hoogstgelegen gemeente van Europa. Le Chateau Renard, aan de rand van het dorp, is het hoogste dorpsrestaurant van Europa. En daar kun je het lekkerste ijs van Frankrijk krijgen. Grijs dennenijs. Alleen al daarvoor zou ik nog eens terug willen naar de Queyras.

Pizza’s brengen

Saint-Véran heeft nog topper. Boven het dorpje ligt op 2990 m een sterrenobservatorium, bij Pic de Chateau Renard. En daar loopt een onverharde weg naartoe – een van de allerhoogste van de Alpen. En toch is het zo goed als onbekend, want de weg – nou ja, het paadje – mag alleen met speciale toestemming worden bereden. Ik dus naar de burgemeester. Maar mijn genereuze aanbod om met de GS pizza’s naar het observatorium te brengen, wijst hij af. Nadat ik te voet een stukje van het pad heb verkend, vind ik dat niet zo heel erg. Een kilometer na de slagboom ontaardt het pad in een chaos van keien, gaten en diepe watersporen.

Terug bij de slagboom komt een jongetje van hooguit tien jaar op een trialbike aangereden. Even denk ik dat hij de over het gras langs de slagboom zal gaan. Maar dan opeens maakt hij een scherpe bocht naar links en rijdt hij pardoes de berg op. Niet over een pad, maar in een rechte lijn naar boven. Hellingspercentage? Veertig procent, schat ik. De lussen van het pad doorkruist hij simpelweg en in een minuut of tien bereikt hij de top. Nadat ik bij de burgemeester een verzoek tot strafrechterlijke vervolging van die kleine etter heb ingediend, begin ik maar aan de Col d’Agnel.

Dromerig landschap

De meeste passen worden boven de twee kilometer grimmig en ruig, maar de Franse kant van de Col d’Agnel oogt eerder zachtaardig en dromerig. Geen scherpe kale rotsen, spelonken en gletsjers, maar een breed dal met stompe hellingen, die zijn bedekt met lichtgroene en -bruine grassen – wat erop wijst dat de Queyras een droog en zonnig klimaat heeft. Dat doen de vele zonnewijzers die je hier ziet ook, maar dat terzijde.

Het asfalt slingert slingert mooi, maar zonder veel drama door de weidse, zeer rustige vallei. Pas in de buurt van de top, die naast de Pain de Sucre (3208 m) ligt, zijn er wat pittige haardspeldbochten en stijgingen tot 16 % nodig om uit het dal te komen.

Bovenop, waar de grensovergang naar Italië ligt, verandert het karaker. Opeens zie je dichtbij de ijzige top van de Monte Viso, die met zijn 3841 m ver boven alles uitsteekt. En de weg duikelt twee keer zo snel naar beneden als hij aan de Franse kant omhoog ging. Rijtechnisch is het door de vele bochten uitdagender.

Het hoogtepunt wordt gemarkeerd door een simpele steen, een oriëntatietafel en een kleine parkeerplaats, die zelfs op deze mooie augustusmiddag half is gevuld. Je vindt hier niets van het circus van sommige andere hoge passen. Zelfs de herhaalde opname in het routeboek van de Giro d’Italia van de laatste jaren, lijkt de belangstelling voor de col nauwelijks te hebben vergroot.

Ouderwets Italiaans

Als je nog even niet wist welk land je na de top bent binnengereden, neemt het eerste dorpje alle twijfel weg. Chianale heet het – net als een oud motormerk uit Cuneo – en het heeft een chaotische gezelligheid die alleen maar Italiaans kan zijn. Smalle straatjes, oude, rommelige huizen, wasgoed aan het balkon, bewoners op straat, Italië 1949. Maar waarschijnlijk zijn het vooral toeristen en stedelingen met een tweede huis die hier zo lekker ouderwets Italiaans doen, want volgens de statistieken wonen hier en in de volgende zeven dorpjes bij elkaar slechts tweehonderd mensen. Een fractie van de 1500 van een eeuw geleden.

De Col d’Agnel is er duidelijk niet in geslaagd dit prachtige gebied aan de vergetelheid te ontrukken. Eigenlijk wel prettig, want vooral op het asfalt van een bergpas geldt: hoe minder zielen, hoe meer vreugd.

[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Alpentoppen.GPX”]

 

Jan Kruithof
Jan Kruithof
Rijdt al heel lang motor. Is niet zo geïnteresseerd in de motor zelf, maar wel in wat-ie kan. Sterke voorkeur voor allroads, maar hypernakeds zijn ook niet te versmaden. En natuurlijk classics vanwege de techniek én de aaibaarheid. Rijdt zo'n 40.000 km per jaar. Heeft drie motoren, waarvan één woon-werk. Bezit zelf geen auto.

Stay tuned

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en mis nooit het laatste nieuws! Onze nieuwsbrief wordt iedere week op dinsdag (bij veel nieuws) en donderdag verstuurd.


Gerelateerde artikelen