‘Is dat een Triumph Rocket 3? Mooi ding. Al heb ik nog steeds liever mijn Harley.’ De recensie van de foto op mijn telefoon komt van Debbie, zangeres in een van mijn vier bands. Het begin van ‘Dansen op de vulkaan’ van De Dijk zit er nog niet lekker in, dus we likken onze wonden tijdens een pauze, die ik aangrijp om alvast op te scheppen over mijn nog aan te schaffen 2500 cc zware Triomf.
‘Mooi ding’ vind ik de ondergrens qua reactie. Liever hoor ik: ‘bloedstollend gaaf!’ Maar Debbie zegt dus nog meer: ‘Ik heb liever mijn Harley.’ Heel nonchalant, alsof het volkomen normaal is dat 1 meter 64 korte zangeressen Harley-Davidson’s bezitten.
Ik geloof zoiets niet zomaar, want ik ben journalist, en journalisten zijn na rechters, politiemensen en belastinginspecteurs de meest voorgelogen beroepsgroep. ‘Maar Debbie,’ zeg ik glimlachend met een blik vol masculiene superioriteit, ‘je wilt toch niet zeggen dat jíj een Harley-Davidson hebt?’
Debbies linker wenkbrauw gaat spottend omhoog. ‘Jazeker wel Boudewijn. Ik ben zo’n beetje op een Harley geboren.’
Ik, verbluft: ‘Verrek! Waarom weet ik dat dan niet? Ik zit al twee jaar met je in een band!’
Behalve verbazing voel ik nog iets: jaloezie. Mijn vader kocht pas een motor toen ik elf jaar oud was (ik zou zijn Honda CX500E erven toen hij vier jaar later overleed). Maar Debbie komt kennelijk uit een echte motorfamilie. Sterker: een Harley-familie. Op de ladder van cool is dat wat mij betreft de overtreffende trap.
Ook vind ik het opeens bunkerirritant dat ik zelf nog nooit op een Harley-Davidson heb gereden, terwijl ik al sinds 1993 mijn motorrijbewijs heb en al een hele trits motoren heb versleten. Want ook mijn vrienden reden altijd schier-onderhoudsvrije Japanners. En ook mijn vrienden vonden Harley’s altijd dé indicator van een knaller van een midlifecrisis.
Maar ondertussen keken we graag naar speelfilms met Harley’s erin, want daarin vliegen steevast de barkrukken door de ruiten, en daar houden we al van sinds we ons als tienjarigen verlekkerden aan de films van Terence Hill en Bud Spencer (we dachten toen dat dat hun echte namen waren, maar ze heetten Mario Girotti en Carlo Pedersoli; alleen Mario/Terence is nog onder ons).
Dus voor ik het weet heb ik het eruit geflapt, op een smekende toon die verre van macho is: ‘Mag ik ook een keer?’
Boudewijn Geels: ‘Kosten voor deze comfortabele motorstalling: nul euro!’
Het is echt zo, ik wil dolgraag een keer op een Harley-Davidson. Tegen mijn vriend S., die in 2024 al een prachtige Triumph Rocket 3 Storm kocht, deed ik vorige week nog zo stoer: ‘Als ik binnenkort ook een Raket heb, noemen we Harley-rijders kleuters op speelgoedbrommers, want jij en ik hebben met onze 2500 cc de grootste!’ Nu val ik dus keihard door de mand.
Maar, besef ik, Debbie heeft vast niet zo’n enorme Hells Angels-bike. ‘Klopt, ik heb een Sportster,’ beaamt ze. ‘Aha, dus een meisjes-Harley,’ grijns ik. De zangeres, die op haar vijftiende Ilse DeLange versloeg bij een talentenjacht, haalt haar schouders op. ‘Dat ga je wel merken.’
Een week later zit ik voor het eerst op een echte Harley. Slechts 883 cc zwaar, maar damn, dat getril: heerlijk! De herrie die ik van Harley-rijders altijd zo asociaal heb gevonden, vind ik opeens prachtig. Ik zie fietsers op de dijk langs het Gooimeer veelbetekenend kijken. Maar niet té boos, want het is een Harley-rijder, dus voor je het weet liggen je voortanden op het asfalt. Ik voel me king of the road. Dit is het dus, het Harley-gevoel! En dit is nog maar een meisjes-Harley,
Die avond zit ik weer op Motoroccassion.nl. Maar ik zoek nu niet op Triumph…
