vrijdag 29 maart 2024

Naar de bron van de Rijn

Wij kennen de Rijn als een brede, traagstromende rivier voor rijnaken en bejaardenreisjes. Maar in Zwitserland ken je hem niet meer terug. We volgen hem tot aan de bron.

Het doel van deze reis is een meertje in Alpen. Lai da Tuma. Drie woordjes uit een taal die bijna niemand meer spreekt. En ze klinken al net zo exotisch als Shangri La – de naam van een paradijselijke plek in Tibet uit de film Lost Horizons. Ook Lai da Tuma moet iets bijzonders zijn. Maar vooralsnog sta ik op het strand van Hoek van Holland en kijk ik uit op bulkcarriers, opslagtanks en containerschepen. Met op de achtergrond de pittoreske olieraffinaderijen van Pernis.

De reden hiervoor is dat er bij Lai da Tuma, dat hoog in de Zwitserse Alpen ligt verstopt, een kleine plaquette verwijst naar de plek waar ik nu sta: de Rijnmond. Dit is namelijk het absolute einde van de grootste en belangrijkste rivier van West-Europa – hier en daar beter bekend als: de Rijn. En Lai da Tuma dan? Dat is niet minder dan het absolute begin.

Elke liter water die hier de zee in stroomt, zal toch minstens een paar druppels uit het Zwitserse meertje bevatten. Nog mooier is dat hier een in feite een route ligt die je naar het hart van een schitterend deel van de Alpen zal brengen. Simpelweg het water zoveel mogelijk volgen, dan kom je er vanzelf.

Transportader

Maar dat ga ik natuurlijk niet doen. Als levensader heeft de rivier zoveel steden en industrie doen opbloeien, dat rijden geen pretje is en te weinig opschiet. Daarom sla ik een stukje over. Met een volbepakte Yamaha 660 XT wil ik in één ruk doorstoten naar het Zwitserse Schaffhausen. Daar maakt de beroemde Rheinfall een onverbiddelijk einde aan de Rijn als transportader. En dus kom je daarna nauwelijks meer grote steden tegen.
‘Wordt men niet gek van 800 km op een XT?’, vragen Duitse toerrijders me onderweg. Neen, gaar niet. Snel gaat het natuurlijk niet op de eencilinder. En dat wil je ook niet, met een windscherm dat alleen je navel uit de wind houdt. Maar het vrij smalle zadel zit beter dan je zou denken. Het kan natuurlijk comfortabeler. Maar deze keer heb ik vooral een motor nodig die een stevig stuk offroad aan kan, want de laatste kilometers naar Lai da Tuma zouden onverhard zijn.

Grootste waterval

Vlak voordat er een enorm onweer lostbarst, vind ik in Schaffhausen tegen de avond onderdak in hotel Rüden. Dat is hier het enige hotel dat standaard een plastic badeend in de badkamer legt, dus de keuze was niet moeilijk. Helaas zijn ze het bad zelf vergeten, maar goed, nattigheid zal ik de komende dagen nog meer dan genoeg voelen.

Schaffhausen heeft een overzichtelijk en historisch centrum met vakwerkenhuizen, terrassen en leuke winkeltjes voor je vrouw. Zelf loop je natuurlijk direct naar de statige fabriek van horlogemaker IWC, waarin een museum is gevestigd. Als het meezit, kun je hier de Grande Complication zien, het topmodel van IWC. Daar kun je tien Yamaha XT’s voor kopen. En dan hou je genoeg wisselgeld over voor twee Hummers. In 1868 vestigde het bedrijf zich hier vanwege de hydro-energie van de Rijn.

Maar Schaffhausen kennen we natuurlijk vooral van de Rijnwaterval. Merkwaardig eigenlijk, want die vind je hier niet. Ik moet ervoor naar Neuhausen rijden, vier kilometer stroomafwaarts. Maar dan heb je ook wat. Over een breedte van 150 m stort het water 23 meter omlaag. ’s Zomers gaat er per seconde gaat er 700 kuub doorheen. En daarmee is het de grootste waterval van Europa.

Bodensee

Ik pak mijn route op en slinger samen met Rijn door het Zwitserse laagland naar het oosten. De rivier wordt breder en breder en na 25 kilometer groeit hij uit tot de Bodensee – die ongeveer half zo groot is als het IJsselmeer. Opvallende overeenkomst tussen de twee: beide worden voor het overgrote deel gevoed door de Rijn. Maar vandaag wordt de Bodensee vooral gevoed door water van boven. In het begin word ik een paar keer op mooie uitzichten getrakteerd, vooral vanaf Slot Arenenberg, een oud buitenverblijf van Napoleon. Daarna barst het noodweer los, waardoor ik nauwelijks meer zicht heb.

Aan de oostkant van de Bodensee herneemt de Rijn zich en trekt hij langs de Oostenrijkse grens zuidwaarts. Hier heeft hij al het karakter van een bergrivier: breed, ondiep met snelstromend grijs water. Even daarna komen bergen die aan beide zijden tot de 2000 m reiken. Het dal ertussen heeft de rivier zelf uitgehouwen toen het nog een gletsjer was.

Liechtenstein

Na Oostenrijk volgt aan de overkant Liechtenstein, waar de Rijn het zelfs tot de titel van het volkslied heeft geschopt: Oben am jungen Rhein. Je kunt het direct meezingen, want het heeft de melodie van God save the queen – net als de vroegere nationale hymnes van Zwitserland en Duitsland.

Tegen beter weten in steek ik in stromende regen de Rijn over om het dwergstaatje te verkennen. Maar dat wordt natuurlijk een troosteloos rondje, waarin ik niet veel meer kan ontdekken dan dat de vorst van Liechtenstein vanuit een intimiderend adelaarsnest op Vaduz uitkijkt. En dat de putdeksels glad zijn en veel mensen een paraplu dragen. Tja. Was ik maar Floortje Dessing, dan kon ik roepen dat ik het helemaal geweldig vond.

Heineken

In het zuidoostelijke kanton Graubunden klaart het op. Dat is niet te laat, want hier beginnen de Alpen pas goed. Hier liggen hoge passen, 150 dalen en bijna 1000 bergtoppen. En vooral: hier wordt de Rijn een spektakel. Tot aan Chur – oudste stad van Zwitserland – loopt de Rijn met flauwe bochten door een aangelegde bedding. Maar vlak erna gaat ie hevig slingeren en slijpt hij zich luidruchtig door rotsen en canyons. Dit begint allemaal direct na het passeren van de brouwerij van Heineken Zwitserland – alsof ze het erom gedaan hebben.

De weg naar de Oberalppas kan de losgeslagen rivier vanaf dat moment niet meer volgen en stijgt naar een hoogte van 1100 meter. Op de droge asfalt kan ik hetzelfde doen als de Rijn onder me: uitrazen als een jonge hond. Naast me liggen de eerste besneeuwde bergtoppen, voor me de zuivere groene Alpenwijden, met in de verte het gigantische klooster van Disentis. Dat is mijn honk voor de komende dagen – of beter gezegd: het café met hotel dat ernaast staat. Zo wordt het tegen het eind van de dag toch nog een lekker reisje langs de Rijn. Heerlijk aan zwier, zwier, zwier, bij de rivier, vier, vier.

Als ik de Rijn bij Ilanz (dat zich ‘Die erste Stadt am Rhein’ noemt) weer tegenkom, herken ik hem nauwelijks meer. Hij heeft dan ook een paar flinke aderlatingen de rug. De zwaarste kwam vlak na Heineken, waar de Hinterrhein zich afsplitste – zeg maar de B-Rijn. Vlak voor Ilanz ging de Valscher Rhein ervandoor. En zo is de breedte teruggelopen van bijna 100 naar ongeveer 25 m.

Bier, bier, bier

In het centrum van het rustige wintersportplaatsje Disentis neem ik mijn intrek in motorhotelletje Alpsu. Eenvoudig, maar met een alleraardigste gastheer en -vrouw, een goede keuken en een café dat de hele dag is geopend. En ik krijg er ook nog een groep motorvrienden bij cadeau – goedlachse Duitsers. Het is alsof ik thuis kom. Wel zo prettig, want de weersverwachting voor de komende dagen is niet best. Regen, regen en nog eens regen. Dat betekent dus bier, bier en nog eens bier. En uitgebreid eten. Vanavond: capuns, een soort pasta in bladeren gewikkeld. Gastheer Martin zegt er trots bij dat hij wereldkampioen capuns koken is. Niet dat iemand buiten Graubunden ooit van het gerecht heeft gehoord, maar het smaakt werelds.

Rijn-venijn

De top van Oberalppas hangt ’s morgens helemaal in de wolken, mogelijk valt er sneeuw. Dat betekent dat ik niet bij Lai da Tuma kan komen. Daarom ga ik tussen de buien door terug naar Ilanz, waar ik de Rijn oversteek. Via een doodlopend, deels onverhard paadje met wat haarspeldbochten rijd ik bij het dorp Versam naar beneden. Daar sta ik in het hart van wat ik gisteren heb gemist: de Grand Canyon van de Rijn, of wel de Rheinschlucht. Steile, wilde kalkrotsen waartussen Rijn een slingerende schacht van bijna 200 m diep heeft uitgesleten. Bijzonder is dat al dit gesteende 10.000 jaar geleden twee kilometer hoger op de bergpas lag. Door de terugtrekkende Rijngletsjer kwam de vijftien kubieke kilometer puin naar beneden. Het was veruit de grootste aardverschuiving die de Alpen ooit hebben gekend. Met een huurkano of raftend kun je de wildkolkende Rijn hiervandaan tien kilometer afzakken. Da’s is nog eens wat anders dan dat laffe gedobber op een bejaardenbootschuit bij Koblenz.

Voor een volgend staaltje Rijn-venijn rijd ik naar de Viamalaschlucht in de Hinterrhein, 30 km verderop bij Thusis. Viamala betekent kwaadaardige weg, omdat veel reizigers hier vroeger de onderbroek niet schoon konden houden. Nog steeds is te zien waarom. De Rijn heeft hier een onwaarschijnlijk beklemmende gorge in het steen gefreesd van driehonderd meter diep. Tegen de bijna loodrechte wand liep een glibberig pad, waar de keien als rijpe appelen op neerdaalden. Wie viel, kwam in een gehaktmolen van kolkend en tierend water terecht. Tegenwoordig ligt er honderd meter boven de afgrond een asfaltweggetje, maar het water is nog altijd even woest. Om erbij te komen kun je gewoon een trap nemen. (321 treden, prijs: 5 euro.)

Meer Rijn-agressie, maar dan eerder van de categorie huiselijk geweld, vind ik bij de Rofflaschlucht – tien kilometer zuiderlijker, even voorbij Bärenburg. Hier heeft een hoteleigenaar een kleine eeuw geleden met 5000 staven dynamiet een passage gemaakt naar een kloof met waterval. Om erbij te komen moet je door het café naar binnen en een euro betalen. Je kunt doorlopen tot onder de waterval.

Whahaha!

Terug in het hotel is de stamtafel alweer gevuld met vooral Duitse motorrijders. Erg gezellig, maar helaas is mijn woordenschat zo groot als die van een Duitse herder. Om vlot wat terug te zeggen, vul ik al mijn Duitse leemtes maar in met Engels. Ik klink dus ongeveer als General von Klinkerhoffen uit ‘Allo ‘Allo. Maar de Duitsers doen alsof ze het begrijpen, dus hebben we eigenlijk gans geen probleem.

Verstaan gaat me beter af. Totdat een Oostenrijkse motorrijder aanschuift. Grote verhalen natuurlijk weer, maar ik kan er geen touw aan vastknopen. ‘Und dann war er ganz hinuntergefahren und dann hattergesagt: wawawa wiwawaowwowiwiwi!’
‘Hahahahaha!’ buldert de hele groep en ik doe mee. Wat de clou is, ontgaat me. Maar aan de manier waarop het wordt verteld, begrijp ik dat ie is gekomen.

‘Begrijp je eigenlijk wel wat die Oostenrijker zegt?’ vraagt een van de Duitsers me na het zoveelste sterke verhaal. ‘Om eerlijk te zijn: heel weinig,’ antwoord ik. ‘Nou, dat is dan net zoveel als wij! Whahahahahaha!’

Ter verhoging van de feestvreugde vanavond gnocchi met versgeplukte steenzwam.

Pirouette

Het gebied van de Rijnbron wordt omgeven door prachtige bergpassen. De St. Gotthardpas, het rondje Furka-, Grimsel-, Sustenpas. En iets verder de Nufenenpas en de Klausenpas. Daarom zie je hier ook zoveel motorrijders. Als het tenminste droog is. Dat is vandaag nog steeds niet het geval. Maar aan het eind van de middag klaart het op en kan ik in elk geval naar de top van de Lukmanierpas, die om de hoek van hotel Alpsu begint. De pas komt niet echt hoog (1914 m) en telt nauwelijks haardspeldbochten of andere hindernissen. Daarom nodigt hij uit tot een stevige aanval, maar dat kun je maar beter vergeten. Voor de top krijgt hij namelijk een betonnen wegdek en de bijbehorende borden die voor slipgevaar waarschuwen. Ik negeer ze en voel ik voel mijn achterwiel wegschieten als ik door een plas rijd. Ik maak een kwart pirouette, die een tegenliggende automobilist bovenop de remmen doet staan. Puur geluk houd me overeind. Op de terugweg stop ik bij dat punt om te voelen en ga zelfs te voet bijna onderuit.

Maar goed, ’s avonds lekkere lamsbout en nieuwe sterke verhalen.

Grimmig plaatje

Bij het ontbijt heeft chef Martin goed nieuws. ‘Je kunt naar Lai da Tuma! Geen regen meer en vanaf morgen een hele week zon.’ Een half uur later ben ik op weg naar wat mijn zwaarste beproefing in jaren zal worden.

Lai da Tuma ligt een kilometer of vier naast de Oberalppas. Er schijnt een onverharde weg naartoe te lopen, maar die staat op geen enkele wegenkaart, zelfs niet in de Grosser Alpenstrassenführer van Denzel. Als ik de afslag heb gevonden, zie ik op een bord de verklaring. Het is militair gebied en verboden voor motorvoertuigen. Het bord geeft ook aan de er vandaag niet wordt geoefend. Dat lijkt me voldoende om het er toch op te wagen. Ik klauter een steil weggetje op en na een paar haarspeldbochten sta ik bovenop een bergkam die hoger ligt dan de Oberalppas. De vallei voor me heeft genoeg gras voor een kudde koeien, maar de grauwe bergen eromheen, met verse sneeuw op de toppen maken er een grimmig plaatje van.

Op handen en voeten

Een kleine wandelwegwijzer geeft na vier kilometer aan dat Lai da Tuma nu heel dichtbij is. Hemelsbreed slechts 500 m, maar wel 200 m boven me. Rijden kan ik direct uitsluiten, maar zelfs lopen op de met keien bezaaide helling lijkt nog geen optie. Met moeite ontdek ik een wandelspoortje dat om de vijf meter gemarkeerd is met een beschilderde kei. Zigzaggend en zoekend naar de volgende markering klauter ik omhoog, soms op handen en voeten. Het zoute zweet prikt in mijn ogen en gutst van mijn neus. Mijn hartslag zit ver in de rode zone. Om de 150 stappen plof ik neer om op adem te komen. Na een half uur ploeteren kom ik zo bij een waterval van een halve meter breed. Steunend tegen de rotswand doe ik nog een paar stappen omhoog en dan ben ik er. Op 2343 m wacht Lai da Tuma me ijzig kalm op. Ik neem een paar slokken water uit de eerste meters van de Rijn en kijk om me heen. Het meertje heeft de omvang van twee voetbalvelden en ligt in een kom van bergen. Door de beschutting voel ik geen zuchtje wind. Het lijkt het alsof ik in een stadion ben met lege tribunes van een halve kilometer hoog. Onwerkelijk.

Ik loop een stukje langs de oever en vind de plaquette. ‘RHEINQUELLE 1320 km bis zur Mündung’ staat erop. Dit is een logische plek om aan de Rijnmond herinnert te worden. En tegelijkertijd de meest onwaarschijnlijke.

Download de route (trk, gpx, route & itn)

[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Rijn_bron.GPX”]

Jan Kruithof
Jan Kruithof
Rijdt al heel lang motor. Is niet zo geïnteresseerd in de motor zelf, maar wel in wat-ie kan. Sterke voorkeur voor allroads, maar hypernakeds zijn ook niet te versmaden. En natuurlijk classics vanwege de techniek én de aaibaarheid. Rijdt zo'n 40.000 km per jaar. Heeft drie motoren, waarvan één woon-werk. Bezit zelf geen auto.

Stay tuned

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en mis nooit het laatste nieuws! Onze nieuwsbrief wordt iedere week op dinsdag (bij veel nieuws) en donderdag verstuurd.


Gerelateerde artikelen