zaterdag 20 september 2025
Home Blog Pagina 1219

Energica hoofdleverancier Moto-e

0

Het is vaak rond deze tijd dat het MotoGP virus weer bij ons begint te kriebelen. En wat duurt het nog lang.. Gelukkig is er ook nu wel wat nieuws waar we blij van worden. 

In 2019 gaat namelijk de Moto-e van start. Naast de GP, Moto2 en Moto3 dus nog een klasse in het programmaboekje. Wat je daarvan kan verwachten? Spannende gevechten! Er is namelijk slechts één merk waar rijders gebruik van kunnen maken: Energica. Die ken je misschien al van de Ego, Eva of de op de EICMA gepresenteerde EsseEsse9. 

In de FIM Moto-e zal gebruik gemaakt worden van de Ego, een echte racer. Een getunede versie zal worden gebruikt. Wij kijken nu al uit naar de eerste wedstrijd. Onbeperkte koppel vanaf nul moet vooral bij de start voor flink wat spektakel zorgen. Hieronder het volledige persbericht.

 

The FIM Moto-e World Cup is becoming a reality in 2019, ushering in the beginning of a new era for two-wheeled motorsport: sustainable and environmentally aware competition on electric motorcycles.

Dorna announces that the supplier for this new and exciting prospect will be Italian innovator Energica. Energica, the only manufacturer chosen by Dorna for the FIM Moto-e World Cup , comes from the heart of racing.

The soul of Energica Motor Company S.p.A. comes from history and traditions of their natural born area: innovation combines with the genuine engines tradition of Italian Motor Valley. Energica Motor Company S.p.A. is the first manufacturer of high-performing electric motorcycles.

The Energica concept came from the eCRP 1.4, the runner-up World Champion and European Champion electric racing motorcycle. The team made two years of racing then they started working on the road version, Energica. On the design of the bike has played a key role the CRP Group’s know-how because thanks to the CRP technologies developed for the aerospace and F1, the team were able to shorten the time to market and the timing of the research, keeping the products at the state-of- the-art.

Today Energica Motorcycles are on sales in Europe and United States: among the 3 models of the manufacturer, with powers from 80 to 107 KW, there is the sportbike Energica Ego. This model will be used by teams that will race the FIM Moto-e World Cup in a tuned version.

All Energica models are equipped with DC fast charging capability, allowing the motorcycles to recharge in less than 30 Minutes. Energica is the only electric motorcycle manufacturer to include the DC Fast Charging technology based on CCS Combo.

“We are proud to have been chosen by Dorna and we are already committed to this project.” Said Livia Cevolini, CEO Energica Motor Company S.p.A. “The passion for engines is what brought us here, to build new dream vehicles right at the beating heart of speed, Modena, the Italian Motor Valley. We took the electric field to another level: each Energica undergoes quality control and performance tests, and our R&D department is always focused on new technologies and their concrete application. Our history comes from racing, our passion for this sector has never faded. FIM Moto-e World Cup is an excellent project. After all, it is what we hoped since our racing years, now it can be managed professionally thanks to Dorna and its unique and long-lasting experience.”

Vito Ippolito, FIM President, comments: “The FIM is very happy to support the development of new technologies, of which the new FIM Moto-e World Cup is an example. Energica is proving itself to be a reliable and expert leader in this sector and with the highly qualified support of Dorna we are sure that we are taking the road to success.”

Carmelo Ezpeleta, CEO of Dorna Sports, adds: “The FIM Moto-e World Cup is a new and exciting project for Dorna, and it makes us very proud to announce Energica will be the supplier in this new venture. We believe in excellence, quality and performance and we cannot think of a better collaborator with whom to launch the FIM Moto-e World Cup. Energica are an industry- leading and innovative company and we look forward to the incredible spectacle of electric powered racing together.”

Getest: BMW K1600GT

0

Het luxegevoel dat de majestueuze zescilinder K1600GT biedt is de nieuwe maatstaf in motorland. En eenmaal aan de rol is het lol.

Badend in weelde rijden komt met een prijs. Dat BMW geen moeite heeft met stevige prijskaartjes weten we, maar in dit geval betaal je ook een prijs voor alle kilo’s die je meesleept. Manoeuvres als straatje keren gaan niet zo soepel als normaal. Schoenzolen slijten eerder omdat je vaker dan gebruikelijk een veilig voetje op de grond zet. Geen idee hoe de Duitse ingenieurs het geflikt hebben, maar boven de 25 km/h verliest de K1600GT gevoelsmatig honderd kilo. Eenmaal aan de rol is het lol. Om het leven nog eenvoudiger te maken, ontwikkelde BMW voor dit model een optionele elektrische achteruitversnelling. 

Bungeejump
De K1600GT schopt het nooit tot lichtgewicht, maar op bochtige wegen verlegt hij opvallend makkelijk zijn koers. Vliegensvlug omgooien is er ondanks alle ‘gewichtsverlies’ niet bij. Mini-rotondes nemen is flink werken als je van diep op het linkeroor in één beweging naar het rechteroor gaat. Toch doet de GT zowel in het korte als lange werk goed. Altijd stabiel, voorspelbaar en zeker niet te zwaar insturend. Op een krappe rotonde is de zes-in-lijn ieders beste vriend. Met een streepje gas reageert het loepzuiver, voorspelbaar en onwaarschijnlijk soepel. De souplesse van dit motorblok laat zich met niets anders vergelijken. Onder indruk van zoveel souplesse en uit pure nieuwsgierigheid ondergaat het de ultieme marteling. Met minder dan duizend toeren op de prima afleesbare teller gaat het gas er in zes vol op. Zonder twijfel en zonder dat het blok zich ook maar een keer verslikt, hort of stoot, trekt de zes-in-lijn zich in gang. Hiermee vergeleken voelt een bungeejump-elastiek aan als een scheepstros.

Topstroomlijn
De stroomlijn is het beste wat je tegenwoordig kunt krijgen. Van wind en regen heb je geen weet en last dankzij het slim ontworpen plastic. Onder- en bovenlichaam blijven volledig gevrijwaard van turbulentie. Als het hoofd niet wat rijwind meepakt, waan je jezelf per abuis nog in een auto. Overigens is het elektrische windscherm zoveel te verschuiven dat ook het hoofd volledig in de luwte zit. Ook het zadel doet qua comfort een flinke duit in het zakje. De vorm van het brede zadel en het aangenaam harde schuim staan garant voor pijnloze kilometers. Dankzij de standaardhoogte van 810-830 mm krijgt iedereen zijn voeten aan de grond. Het brede stuur valt als vanzelf in je handen en geeft geen trillingen door. Logisch met zo’n zijdezacht lopend blok. Minder relevante comfort verhogende zaken zijn verwarmde handvatten/zadel, cruise control en een groot TFT kleurenscherm dat in combinatie met het dashboard volop informatie levert.

Wilde paarden
Het is bijna misdadig hoe je in volledige luxe nog los kunt gaan met de zescilinder. Als het speelkwartier op provinciale wegen begint, bewijst rijmodus Dynamic zijn kwaliteiten. Gretiger dan ooit luistert de zescilinder naar bevelen en strakker gedempt dan ooit houdt de elektronische vering beide wielen aan de grond. Opschakelen tussen twee bochten is uit den boze. Jaag de zes-in-lijn richting rood en geniet van het geluid en het geweld dat losbarst boven de 5000 toeren. Helemaal bovenin schudt het blok nog eens achteloos een stal wilde paarden uit zijn mouw. Toch had het maximale koppel ook 2000 toeren lager mogen zitten om het volledig te benutten. Bij 5000 toeren gaat het namelijk erg hard. Bij 2900 toeren rij je al 100 km/h, als je begrijpt wat ik bedoel. 

Conclusie
Ultieme luxe heeft letterlijk een nieuw gezicht. De zes-in-lijn is met niets te vergelijken en presteert waanzinnig. Het waanzinnige schuilt hem ook in het comfortniveau dat deze luxetourer biedt. De motor is door zijn prijs en omvang niet voor iedereen bereikbaar, maar er is sowieso een groep motorrijders die hier niet op zit te wachten. Iedereen die motorfietsen associeert met wind in het gezicht en ongepolijste ervaringen moet zich ver houden van dit slagschip. Luxe kan ook over de top zijn en limousine-associaties oproepen. Luxebeestjes die zich een K1600GT kunnen veroorloven zullen niet teleurgesteld zijn. Zet de motorfiets op cruise control en ESA op standje comfortabel en zweef pijnloos in een dag naar de Alpen. Voor rechtuit kilometers vreten draait de motor zijn hand niet om. Dat is geen verrassing, maar dat de BMW door de eenvoudig te selecteren rijmodi en instelbare vering zich in het bochtenwerk ontpopt tot een lekkere stuurvriend is dat wel. Sturen gaat veel lichter en neutraler dan je verwacht bij een motor van deze monsterlijke proporties. Zeker op vloeiende provinciale wegen is het genieten. De zes-in-lijn vindt alles goed: extreem laagtoerig of juist loeiend richting rood, het maakt hem niet uit.

 

Tekst: Ad van de Wiel, foto’s: Amylee Photography

 

[justified_image_grid ids=26764,26765,26766,26767,26768,26769,26770,26771,26772,26773,26774,26775,26776,26777,26778,26779]

Eerste test Triumph Speedmaster

0

In zonnig Californië reed Ad van de Wiel de Triumph Speedmaster. Blaast de nieuwkomer hem net zo hard van zijn sokken als de westerstorm Nederlandse voetgangers en fietsers?

Het is vast geen straf om in Californië te rijden.
Triumph had geen betere locatie kunnen uitzoeken. In een lange rit cruise je eerst langs de boulevard met uitzicht op duizenden surfers die allemaal liggen te wachten op hun golf. Een klein stukje provinciale weg brengt je in de bergen waar de wegen kronkelen alsof ze uit de Alpen zijn geïmporteerd. Glooiende wegen en een stuk highway maken de cirkel rond. En dat alles met volle zon en een aangename twintig graden. Prima testomstandigheden dus. Bovendien is dit het gedroomde territorium voor deze machine.

Begrijp ik dat de Speedmaster exclusief voor de Amerikaanse markt is?
Nee, hij komt ook gewoon naar Europa, maar de Britten zouden in de Verenigde Staten graag een stukje van de taart van Harley-Davidson afsnoepen. Voorheen gebruikten ze daarvoor dezelfde wapens. Een motorfiets als de Thunderbird heeft flink wat cubic inches en gewicht (waar kennen we dat van?) maar tot grote successen heeft het niet geleid.

Wat doet Triumph nu anders?
In het verleden heeft Triumph wel vaker laten zien dat het moeiteloos het roer omgooit om succes te  halen. De Britse viercilinders van weleer weten er alles van. Dit keer past Triumph de Bobber aan tot een allemansvriend. Vriend en vijand lopen weg bij het uiterlijk van de eenzitter, maar hij is niet praktisch genoeg voor veel motorrijders. De Bobber is relatief licht en heeft ‘slechts’ 1200cc en juist dat maakt hem een geduchte concurrent. Het rijdt gewoon makkelijker dan zo’n loodzware cruiser.

Waarin verschilt de Speedmaster van de Bobber?
Kort en bondig samengevat: in de zitpositie. Het zweefzadel maakt plaats voor een buddy (met duozadel), het rechte stuur door een groot naar achter gebogen exemplaar en de voetsteunen staan een stuk verder naar voren. Het levert een ontspannen zitpositie op die past bij het beoogde gebruiksdoel van de motorfiets. Het is best lang vol te houden in deze positie. Al drukt de rijwind je bij snelwegtempo zo hard in het zadel dat het achterwerk al snel begint te protesteren. Overigens heeft Triumph daar het antwoord op. Met een van de 130 accessoires kun je de motor iets toergerichter maken. Of juist sportiever als je dat wilt.

Is het goed cruisen op de Speedmaster?
Aan het blok gaan we geen woorden meer vuil maken. Dat heeft zich al volop bewezen. De tweecilinder koppelt enthousiasme aan een moddervet koppel en een prachtige gasreactie. Het rijwielgedeelte is – zoals je van Triumph verwacht – neutraal en het vraagt niet al te veel moeite om in te sturen. Aan de voorzijde zitten gelukkig twee dikke schijven van Brembo om de boel te stoppen. De veerwegen zijn niet al te fors bemeten, maar het comfort is desondanks goed. In Nederland kost de Speedmaster 16.450 euro en in België 14.530.

Lees alles over de nieuwe Speedmaster in de komende MOTO73!

Suzuki GSX-S1000F

0

De boot uit Hamamatsu had nogal wat serieuze vertraging. Vandaar dat Suzuki’s zo langverwachte GSX-S1000F tot 2016-model werd gebombardeerd Kawasaki ongestoord zijn Z1000SX kon blijven slijten. Maar heeft de F uit Hamamatsu door alle vertraging ook in figuurlijke zin de boot gemist? Genoeg aanleiding om de oversteek te maken naar introductieplek Isle of Man. Per vliegtuig in plaats van schip, veiligheidshalve.

Joost Overzee

Ruim een half jaar lang staarde een rijdende GSX-S1000F uitsluitend vanuit de folder zijn potentiële klanten aan. Die onbegrijpelijke vertraging vertegenwoordigde een eeuwigheid voor ongeduldige geïnteresseerden en nagelbijtende dealers, simpelweg omdat de F zijn signalement en intenties bij de eerste oogopslag reeds verraadt. Zeker in het huidige tijdperk van kruisbestuivingen en crossovers, geldt voor de Suzuki dat wat je ziet, je ook krijgt. Sporttoer dus in de (hedendaagse) traditie van de Kawasaki Z1000SX en Honda CBF1000. Een rechtop zithouding, dikke viercilinder krachtbron, aanvaardbare windbescherming; qua concept kun je hier commercieel gezien niet mee tussen wal en schip vallen. Hoewel de marketingmasters van Suzuki niet nalaten het klassieke, kant en klare allround concept even fijntjes te nuanceren.

Hink-stap-sprong

Bij wijze van onderscheid afficheert Suzuki zelf de GSX-S1000F namelijk als een ‘Pure Sport Roadster’, feitelijk een nogal verwarrende benaming voor een machine die in de volksmond ‘die naakte duizend met kuip’ genoemd zal worden. Want foutloos of überhaupt ‘GSX-S1000F’ uitspreken is vooralsnog een verbaal soort hink-stap-springen voor beginners. GSR1000 was geen verkeerde naam geweest.

Duidelijker toont Suzuki zich in de profilering van de machine. De F heeft vooral ervaren 40+’ers in het vizier met supersport-historie en zal met name in het weekend als ontstresser fungeren. Vakantiegebruik en een passagier stonden laag op de prioriteitenlijst. Toevoeging van gimmicks of kolderieke, frivole ‘manga’-stijl meden de designers vanaf de eerste pennenstreken als de pest, de jammerlijk geflopte B-King indachtig. Binnen dit kader stond een comfortabele zitpositie centraal om het risico op de bekende verkrampte polsen, jicht en gordelroos onder voormalige supersportrijders te omzeilen, zonder al teveel af te wijken – aldus Suzuki – van de roemruchte GSX-R topsporttraditie.

DNA

Welnu, dat supersport-DNA draagt de F wel degelijk tussen de aluminium framebalken dankzij de 999 cc viercilinder die van 2005 tot 2008 in de GSX-R1000 dienst deed. De dubbelkleps injectie van de F stamt uit modeljaar 2007, zij het dat de computertechnische aansturing en tuning van het motorblok helemaal up-to-date is. Zo levert de krachtbron in de F alleen al 146 versus 185 paardenkrachten in de GSX-R van tien jaar geleden. Hm, is hier sprake van omgekeerde evolutie? Nou, de reden voor toepassing van vroegere techniek is tweeledig: in de eerste plaats garandeert het kenmerkende langere slagvolume van het oude type GSX-R extra power in het middengebied en voorts bespaart het simpelweg kosten, iets wat zich terug vertaalt in de verkoopprijs.

Maar nog voor de laagtoerige verdiensten van het motorblok zich mogen bewijzen, wordt je als rijder getrakteerd op een hartveroverende sound. Bij ieder toerental klinkt de Suzuki verrassend luid en fraai, ondanks respect voor alle hedendaagse geluidseisen. Een bewuste keuze van de afdeling ‘Sound Engineering’ uit Hamamatsu; het produceren van een fraaie sound stond in de prioriteiten top drie bij de ontwikkeling van de F. Extra gereserveerd budget voor een Akrapovič of andersoortige vervangingspijp kun je op zak houden.

Weg in zes

Presteerde de viercilinder in volle supersport-trim al smeuïg en dociel als je het gashendel gedeisd hield, in de afgeroomde F-versie laat de motor zich zelfs mak als een lammetje aanlijnen. Als we in de beklimming van Snaefell Mountain even pauzeren, moest maar eens de proef op de som worden genomen. Met het achterwiel op onverhard wegdek, trekt de machinekamer vanaf stilstand in de zesde versnelling helling op, zonder overdreven koppelingsslip of -geurtjes. Indrukwekkend, zeker gezien de betrekkelijk lange eindoverbrenging van de GSX-S1000F; in de tweede versnelling presteert hij liefst 168 km/u op de klok. Reken erop dat de motor met bijvoorbeeld een tandje minder op het voortandwiel nog wat fruitiger accelereert en oppakt bij lagere toerentallen.

Beschouw een dergelijke aanpassing maar als een ‘reserveoptie’ want de puik schakelende krachtbron biedt genoeg trekkracht in de kelder van zijn kunnen. ‘Genoeg’, inderdaad, want verwar deze 999 cc niet met bijvoorbeeld het 1.3 liter koppelkrachthonk van een FJR. Daarnaast begint het Suzuki-blok bij circa 7 op de klok zo loeihard te accelereren dat het de prestaties onderin extra overschaduwt. Door die pijlsnelle trekkracht is de drievoudige tractiecontrole (regen, stad/gemiddeld en sport) een zeer welkome en uitstekend functionerende toevoeging aan het non-ride by wire-motorblok. Iedere seconde wordt tweehonderd vijftig maal de snelheid van voor- en achterwiel vergeleken en bij een afwijking de ontsteking aangepast, lees; de powerafgifte heel vakkundig en voelbaar in verschillende gradaties ingedamd.

Aan en uit

Echter, een paar verstelbare rijmodi zouden op de GSX-S/F geen overbodige luxe zijn geweest. De gasreactie kenmerkt zich bij bescheiden toerentallen, dus bij toerisme en dorpsverkeer, toch iets teveel door een aan/uit-karakter. Je moet over een zeer relaxte rechterhand beschikken wil je – zeker op slecht wegdek – vloeiend een dorp of file kunnen doorkruisen. De gevoeligheid is nét té, opvallend gezien Suzuki’s vele jarenlange ervaring met het zelf uitgevonden Dual Throttle Valve systeem.

Heb je meer de gang erin en volg je Suzuki’s voorkeursgebruik van ‘jachtig ontstressen tijdens de weekenden’, dan voldoen het motorblok en de gasreactie juist optimaal. Het is verbluffend hoe hard de machine zich laat sturen terwijl je keurig kaarsrecht in positie zit. Het Renthal Fat Bar-stuur draagt bij aan het macho (of macha) gevoel van ‘de koe bij de horens vatten’, zonder dat je teveel sportief voorover of juist chopperesk achterover geleund zit. De bovenbenen smelten fraai samen met de ‘echte’ stalen tank die niet meer dan zeventien liter herbergt. Nu geldt dat als een gebruikelijke waarde, die echter beter op de naked GSX-S dan op deze F te verteren valt. Hoezeer de Suzuki marketing de F ook ziet als een weekend feestbeest, hij zal in de praktijk toch veelvuldig als langdurig woonwerker of toermachine gehanteerd worden. En vooral dan kun je tankstops missen als kiespijn.

Het zadelcomfort voelt als een zegen voor de bips (zo hebben langdurigere ritten dan deze op de identieke naked GSX-S1000 uitgewezen). Door de wipkont geniet je achterwerk bovendien zeer goede steun. Enigszins misleidend is het idee van tamelijk hooggeplaatste voetsteunen. Niet dat ze storen, maar het fenomeen valt op. Wel, dat valt vooral te wijten c.q. danken aan de beperkte zithoogte. Met 1.76 meter lichaamslengte houdt je nog ‘knik in reserve’ in de knieën, waarmee de GSX-S1000F zijn aandeel potentiële klanten aanzienlijk vergroot. De overstap van een bijvoorbeeld een CBF600 naar de Suzuki GSX-S1000F wordt hiermee flink vergemakkelijkt, zeker omdat de formaten van een dikke all road nogal intimiderend kunnen overkomen bij kleiner publiek. De GSX voelt vanuit het zadel best licht en compact voor een duizend.

Lichte domper ten opzichte van zijn geboren concurrent, Kawasaki’s SX, vormt de niet-verstelbare ruit. Ook hier zal Suzuki deze kanttekening pareren met het argument van wild weekendgebruik, toch was dat beetje luxe en extra gebruikersgemak welkom geweest. Het goede nieuws: de gemonteerde ruit vuurt een egale en opmerkelijk geruisloze luchtstroom af op de rijdershelm, zelfs bij snelheden tot voorbij een aangetikte 132 mijl per uur op de digitale klok, een snelheid die staat als verbijsterend recordgemiddelde (!) op het eiland.

‘Realistisch’ tempo

Zelf rijden op het eiland Man behelst zoveel meer dan de op de loer liggende gevaren met mogelijke fatale consequenties. Natuurlijk, buiten de bebouwde kommen regeren onbeperkte snelheidslimieten waardoor je je zelfbeheersing enorm in acht moet (zien te) nemen. Maar tevens weet een ronde van 37 mijl iedere motorfiets tot de limiet op de proef te stellen ofwel uit te wonen. Presteert een machine als de GSX-S1000F op Isle of Man goed, dan doet hij het elders altijd beter. Niettemin: voorwaar een risico dat Suzuki neemt. Een kanon van een motor kan hier op geteisterd wegdek stevig door het ijs zakken, figuurlijk. Nu kan de GSX bogen op frametechniek uit de supersporthoek, getuige een massief aluminium twin spar frame en een nog imposantere achtervork, formaat bruggenhoofd. Wel, over deze ‘hardware’ valt onder de ruigste omstandigheden niets te klagen, laat staan dat de frametechniek bij bescheidener tempo steken zou laten vallen. Bij realistisch tempo (volgens onze optiek, niet die van de heren coureurs…) voelen de goudgekleurde KYB upside down voorvork en de monodemper als het juiste compromis voor toer/sport-werk. Het aangename en comfortabele veergedrag (zonder te softe hobbelpaard-eigenschappen) passen prima bij het hele afgemeten GSX-S/F-concept van alomtegenwoordige souplesse met een temperamentvolle ruige rafelrand. Met een volgetankt rijklaargewicht van 214 kilo en een gemiddeld sportieve geometrie laat de machine zich eenvoudig en plezierig manoeuvreren. Okee, de draaicirkel, die had iets bescheidener mogen zijn.

De voorrijder

Geheel niet toevallig hebben we ene Richard ‘Milky’ Quayle als voorrijder, een vrolijke local die niet alleen handtekeningen bij de notaris uitdeelt. Nee, ‘Milky’ is meervoudig Isle of Man-winnaar in diverse klassen, dus dan weet de Suzuki GSX-S1000F dat hij aan de bak kan. En diens rijder ook.

Slecht wegdek absorbeert de machine tot aan zeer hoge snelheden, zonder aan comfort in te boeten. Pas in zeer veeleisende gevallen wil er serieuze onrust in de machine komen of het stuur een voorzichtige zwengel geven, maar dan spreek je over verkapt racetempo over belabberd wegdek. De upside down vork (niet van het Big Piston type) lijkt bij dergelijk grofstoffelijk gebruik beter in zijn vel te zitten dan de monodemper, is volledig verstelbaar bovendien. Jammer genoeg kent de monodemper niet zo’n makkelijk bedienbare draaiknop, maar moet je met een haaksleutel aan de gang wil je met extra veervoorspanning de machine aan de achterzijde hoger zetten voor speelser stuurgedrag of meer grondspeling als je met passagier strak gaat sturen. Want solo moet je toch aan het werk om de lange lefpikken aan de voetsteunen in het asfalt te laten graven.

Breed en plat

Toch blijft het verbazingwekkend dat Japanners (in algemene zin, niet alleen van Suzuki) zo vasthouden aan de brede platte 190/50-achterband, terwijl een hogere band – eventueel ten koste van breedte zoals op een 180/55 – altijd makkelijker en evenwichtiger van oor op oor te leggen valt. Met een 190/50 is in praktisch alle gevallen sprake van een achterkant die bij bochtenwerk iets langer aarzelt dan een voorkant. Op de slecht geplaveide stukken van Man heeft de brede, platte achterkant meer neiging zich over de bobbels op te richten dan de rondere voorband, wat altijd iets onevenwichtig aanvoelt. De GSX-S1000F weet die neigingen nog knap te camoufleren (beter dan Kawa’s Z1000’s) en zij gerust, we spreken niet over slechte eigenschappen, maar wel over eenvoudig haalbare verbeteringen tegen de tijd dat je achterband aan vervanging toe is.

Opereert de tractiecontrole bijzonder aangenaam en veilig (al dien je voor aanpassingen onderweg ofwel gas terug te nemen, ofwel met ingetrokken koppeling de machine stationair te laten draaien), hetzelfde geldt voor het naadloze Bosch-ABS, gekoppeld aan radiale Brembo’s in het voorwiel. Die zijn nauwelijks op fouten te betrappen, remmen hard en progressief met een acceptabel remgevoel in het hendel. Mooi natuurlijk, Brembo’s. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen: vooral op marketinggebied. ‘Gewoon’ autochtone Tokico’s kunnen deze Italiaanse remklauwen makkelijk evenaren.

Stalen verhalen

Met de typerende, donkerbruine brom betreedt het kordon GSX-S1000F’en de openbare pitstraat van het Isle of Man TT-circuit dat zo pijnlijk treffend uitkijkt op de begraafplaats van hoofdstad Douglas. Milky grijnst na een zowel verrukkelijk pittoreske als zinderende ronde. Maar als alle helmen zijn afgezet blijken evenvele gezichten eveneens een banaan dwars te kunnen verorberen. Stalen verhalen zwellen nu al aan, zonder iemand ook nog maar een lokale ale van Okells heeft aangeraakt. De machines staan er gedienstig bij, worden bijna overschaduwd door de grootspraak. Natuurlijk, over de hele linie is de GSX-S onberispelijk, zij het weinig exotisch, gebouwd; hij heeft prima spiegels, de bijzonder fijne ‘setting’-knop van de V-Strom aan het linker stuur, het Renthal-stuur en LED ‘running lights’ en achterlicht. Tegelijkertijd doet de Suzuki precies wat er van hem verlangd wordt, op een paar pijnpunten na zoals de nogal happige gasreactie. Die mix van all round capaciteiten, comfort, tamelijk behoudende vormgeving en vlammende prestaties maken van de GSX-S1000F het eerste gedoodverfde succesnummer voor 2016. Enfin, eigenlijk 2015, ware het niet dat hij de boot miste. Maar uitsluitend in de letterlijke zin van de term…

Joost over de GSX-S1000F

Een naked met toegevoegde kuip; persoonlijk word ik er bijzonder argwanend van door een aangeboren afkeer van concessie- en compromismotorfietsen. Daarbij oogt de GSX-S1000F weinig hartveroverend, eerder voorspelbaar. Toch resulteert de combinatie van puzzelstukken in een verrassend enerverende, strakke en vakkundige machine, met name door de feitelijk tien jaar oude motorische hardware. Aangevuurd door een geweldig geluid, valt de vlammend snelle, betrekkelijk lichte F bepaald niet op saaiheid te betrappen als je de gang erin hebt en houdt. Toch vind ik het een hoop geld, duizend euro voor een kuip…

Victory Gunner

0

Het borrelt flink bij Victory. Daar merk je overigens niks van als je op het lage zadel zit van de Gunner, met uitzicht op de bergen in Colorado. Tussen mijn schenen ligt een dikke, luchtgekoelde V-twin die om de andere telegraafpaal stampt en zo bijdraagt aan het relaxte gevoel van een klassieke Amerikaanse cruiser.

Roland Brown

De met sneeuw bedekte bergtop in de verte is Pikes Peak, mijn reisdoel. Ik ben op weg om te zien hoe de handgebouwde, krachtige Project 156 van Victory stand houdt in de beroemde Pikes Peak Hill Climb. Twee dagen geleden reed ik nog op de Empulse TT elektrische roadster en de meer dan 150 pk sterke racefiets die Lee Johnston naar het podium reed tijdens de Isle of Man TT Zero race. Allemaal bewijzen dat Victory op een enorm divers speelveld wil meespelen.

Traditioneel

De Gunner is echter een zeer traditionele Victory. Bovendien een heel familiaire fiets omdat hij nauw verwant is aan verschillende andere modellen. Met een reden: de mensen van Victory hebben het de laatste tijd druk om de weg uit te stippelen naar een ander Victory, dat van ‘Home of American Performance’. Vandaar Project 156, in samenwerking met Roland Sands Design, en de ontwikkeling van de elektrische fiets. Dit laatste is overigens in lijn met de overname van Brammo door moederbedrijf Polaris.

In al dit tumult is het dus niet verrassend dat ze tussendoor nog snel even een nieuwe conventionele cruiser aan het pallet hebben toegevoegd. De Gunner gebruikt zo’n beetje alles van de Judge, op wielen, zitting en lakwerk na. Hij past daardoor in de cruiserlijn, waarin het 1.731 cc metende, sohc achtkleps motorblok en de meeste andere onderdelen met elkaar worden gedeeld.

Bobber

Victory omschrijft de Gunner als ‘bobber’. Hiermee rekken ze de term wel een beetje op, want normaal gesproken staat ‘bobber’ voor een gestripte, dan wel lichtgewicht machine. Toch heeft de Gunner een eenvoudige, elegante uitstraling dankzij het matgrijze (of groene) lakwerk, die luchtgekoelde V-twin krachtbron die zo prachtig in het frame past, het kleine voorspatbord en de grotere achterversie die niet wordt ontsierd door een praktische toevoeging zoals een duozit.

Het minimalistische gevoel blijft intact als ik plaats neem op het ultralage zadel– met slechts 635 mm is deze 23 mm lager dan de duozit van de Judge – en voorwaarts buig om het in zwart afgewerkte stuur vast te pakken. In mijn gezichtsveld is weinig anders te vinden dan de lange, rondvormige tank en een eenvoudige, van witte wijzerplaten en chromen rand voorziene snelheidsmeter. Inclusief een ingebouwde, kleine digitale toerenteller.

Slanke spaken

De velgen zijn helemaal nieuw: gegoten 16-inchers met 24 slanke spaken per wiel. Ze zijn een paar kilo lichter dan die van andere Victory-modellen, toch voorkomt dat niet dat de fiets bijna 300 kilogram weegt. Hij voelt dan ook een beetje als een ouderwets artilleriestuk wanneer je hem van zijn standaard haalt. Hoewel hij in de wereld van dikke cruisers niet opvallend zwaar is, is het toch even sleuren.

De 50-graden V-twin voelt en klinkt bekend voor iedereen die recentelijk een Victory heeft gereden. En dat is bepaald geen minpunt, want er valt genoeg te genieten met het Freedom 106 (zijn inhoud in cubic inches) blok dat tot leven komt met een prettige diepe grom uit de lange zwarte shotgun-uitlaten. Het is een grommend blok met een redelijk bescheiden vermogen van zo’n 90 pk. Belangrijker zijn de genereuze klappen koppel, leverbaar op vrijwel elk toerental.

Lomp

Gas geven gaat vloeiend en ongeacht het toerental reageert het blok vlot en krachtig op een snelle beweging van de rechterhand. De zesbak is een beetje langzaam en lomp, maar niet zo erg dat het schakelplezier verloren gaat, wat ook geldt voor de machtige V-twin kick in de rug na het schakelen. De Victory zit snel op 140 km/u, maar is daarna flink buiten adem. Zo’n 180 km/u moet mogelijk zijn, mits hij genoeg aanloopruimte krijgt.

Op lagere snelheden geeft de fiets veel plezier. Door de ietwat voorover gebogen zithouding kun je op een lekkere dag redelijk zitten zonder veel nadeel van de wind, ook bij 125 km/u. Het blok trilt net genoeg om wat karakter mee te geven, maar verder doet de V-twin zijn werk soepeltjes op kruissnelheid. Deels vanwege de overdrive, waarvan de verhouding zo lang is dat de motor bij 110 km/u amper 2.500 tpm draait. Toeren pur sang.

Respectabel

De prestaties van het chassis zijn zeer respectabel. Net zoals veel van zijn soortgenoten heeft de Gunner met zijn enkelvoudige demper achter weinig veerruimte (130 mm veerweg voor en slechts 75 mm achter). Dit doet niks af aan de rijkwaliteiten, met dank aan het progressieve veerkarakter. De zitting is smal en staat niet veel bewegingsruimte toe. Toch vind ik het zadel redelijk comfortabel, misschien wel omdat de voetsteunen niet te ver naar voren staan om de lading ietwat te spreiden. Bovendien geeft de zitting ietwat steun in de lage rug.

Volgens cruiserstandaards is de handling heel goed. De vering heeft aan beide uiteinden genoeg demping om de fiets stabiel te houden, zelfs wanneer het hard gaat. De geometrie is lekker relaxed, zoals het hoort bij dit type fiets: balhoofdhoek van 32 graden en een matching naspoor van 170 mm. Het plezierige neutrale stuurkarakter van de Gunner wordt overigens ondersteund door het Dunlop Elite II rubber dat bescheiden van formaat is: 140/60.

Flinke bodemspeling

De Victory lijkt bepaald geen een tekort aan grip te hebben, zelfs ondanks zijn, voor cruiser-maatstaven, flinke bodemspeling. Van alle chassisonderdelen stelt alleen de enkelvoudige voorste remschijf teleur: de vier-zuiger remklauw vraagt om een stevig stukje perskracht om snel te stoppen. De achterste schijf voegt gelukkig wel wat welkome assistentie toe, maar is bruikbaarder wanneer ABS toegevoegd zou worden. In de meeste markten zit dit er overigens op, maar op de in US-uitrusting getooide testmotoren ontbrak het.

Dat ABS daar ontbreekt, komt omdat ze het prijskaartje zo laag mogelijk willen houden om de fiets als ‘instapmodel’ te afficheren. Elders kost de fiets minder dan de meeste andere Victory’s (hij is net zo duur als de in zwart uitgevoerde Vegas 8-Ball) en ziet de prijs/kwaliteit- verhouding er goed uit. Wel moet je extra betalen voor een duozit-kit of de kek uitziende bagagedrager die als alternatief op het achterscherm gemonteerd kan worden.

Andere accessoires zijn een langere schokdemper voor extra comfort en bodemspeling – een absolute aanrader, tenzij je echt klein bent – een rode, lederen buddy, aluminium stuurgrepen en schuin afgesneden uitlaatuiteinden. Accessoires of niet, de Gunner biedt een aantrekkelijke mix van onderkoelde uitstraling, gespierd V-twin blok en goede chassisprestaties.

De Victory Gunner combineert een typisch Amerikaans gevoel met een keurige afwerking en prima rijkwaliteiten. Of dit alles voldoende is voor een succesverhaal in een cruisermarkt die ook bestaat uit de schitterende en beroemdere Scout uit de zusterwinkel van Indian, voor een gelijkwaardig aankoopbedrag, is een andere vraag. Ben je op zoek naar een koppelkrachtige, eenvoudig gestylde Amerikaanse cruiser en je gaat niet voor een historisch merk op je tank, dan mag de Gunner zeker niet ontbreken op je lijstje. Het feit dat dit er voor de meeste cruiser-kopers wel toe doet, verklaart waarom Victory een nieuwe richting opgaat.

MV Agusta Stradale 800

0

Geen motorrijder die níet weet waar MV Agusta voor staat. Extreme motoren met dito power, mooi design, exclusief, maar niet altijd even praktisch in het dagelijks verkeer. Mijn allereerste kennismaking met MV Agusta was met de F4 op het circuit, 15 jaar geleden alweer. Een extreme superbike, bijna 200 pk sterk, met de lijnen van een straaljager. Maar vandaag rijden we wat anders. MV Agusta’s kijk op een allemansvriend: de Stradale 800. Hoe MV is deze Agusta eigenlijk nog nog?

Annemiek van der Kolk

Er is hard gewerkt in het Italiaanse Varese om de vleugels uit te slaan naar een bredere doelgroep. Immers, in een markt waarin de supersporter een beetje wegkwijnt en de rappe hoogpotigen niet aan te slepen zijn, lijkt dat de enige juiste actie. Gelukkig was een mooi blok al voor handen; de 800 cc driecilinder die we al kennen van de F3, Brutale en Rivale. Die laatste MV Agusta-variant is gebruikt als basis voor de Stradale. Maar waar de Rivale nog een onvervalst Super Motard-achtige rijbeleving biedt, buigt de Stradale nog wat meer door naar vriendelijkheid en gebruiksgemak. Een ‘Action Tourer’, om een beetje in het marketingjargon te blijven.

The Looks – Gli Squardi

Bij eerste kennismaking biedt de MV Stradale een erg mooie aanblik. Dat design zijn ze dus zeker niet vergeten. Prachtig, dat enkelzijdig opgehangen achterwiel. Mooi, die driehoekige einddempertjes van het uitlaatsysteem, maar jammer van die grote verzamel pot onder het blok. De kleine koffertjes zijn voorzien van geïntegreerde achterlichten en de handkappen van geïntegreerde knipperlichten. Mooie, strakke onderkuip. Alles klopt, en alles verhoudt zich keurig. Een genot om naar te kijken

Start de motor – Avviare il motore

De zithoogte van de Stradale meet 87 centimeter. Het zadel heeft een uitgekiende, comfortabele vorm en ik kan goed met de voeten aan de grond. Het zadel dwingt je echter wel om ver naar voren te zitten, duidelijk afgeleid van de supermotard-houding. Ik ben benieuwd hoe dat dadelijk met rijden zal bevallen. Het stuur is breed, zicht in de spiegels is goed. Met een druk op de knop start ik de motor. Stationair draaiend klinken de drie cilinders met contra roterende krukas wat rommelig, niet mooi. Bij een beetje gas geven gaat het blok al gauw beter klinken. Een beetje toeren maken dus. Het blok is overigens bijzonder trillingvrij.

De Stradale biedt drie voorgeprogrammeerde rijmodi, die je zeer eenvoudig kunt bedienen met knoppen op het stuur. Bij de standen Rain en Normal wordt de power van de motor teruggeschroefd van 115 pk naar 90 stuks en is er sprake van een iets soepelere vermogensafgifte. De quickshifter is alleen te gebruiken bij opschakelen; voor een tikkie terug dien je de koppelingshendel te beroeren. De Sport-stand biedt de volle 115 PK en een extremere gasresponse. De quickshifter is bij deze stand ook met terugschakelen te gebruiken. Bij de Custom modus kun je alles, traction control, ABS, het intreden van de toerenbegrenzer, enzovoorts, geheel naar eigen voorkeur voorprogrammeren. Zo zou je bijvoorbeeld bij het rijden op glad wegdek de voorkeuze Rain kunnen gebruiken, maar daarbij de quickshifter bij terugschakelen op ‘aan’ kunnen zetten. Tevens zou je het vermogen op de volle 115 PK kunnen zetten, maar wel de vermogensafgifte rustiger in kunnen laten komen. Alle combinaties zijn mogelijk.

Sport modus – Modalità sport

Na het opstappen valt me op dat mijn knieën tegen het buizenframe aankomen. Het kost kracht om de knieën goed rond de tank te omsluiten en ik zit met mijn neus boven het balhoofd. Ik heb net een volle dag op het circuit van Assen rond geknald en kan de extremiteit van de MV Stradale zodoende best goed waarderen, omdat ik met mijn hoofd toch nog in de ; sportstand’ sta. Blèrend scheur ik er met de Stradale vandoor. Quick-shiftend van 9.000 naar telkens 11.000 toeren. Het toerengebied met de meeste PeeKaas. Wat een lol! Bij het korte bochtenwerk duw ik het brede stuur van me af en komt automatisch mijn binnenste voet van het stepje. De Stradale blijkt een echte gooi-en-smijt fiets. De volledig instelbare Marzocchi-vork biedt een ruime 150 millimeter veerweg en dat voldoet uitstekend. Ook de volledig instelbare Sachs monoshock achter doet goed zijn werk. De hydraulische koppeling is heel licht te bedienen. De remmen grijpen perfect aan en zijn echt super goed doseerbaar. Dubbel en dwars geslaagd voor plezier maken, die Stradale.

Na het snelle bochtenwerk nu een stukje rechtuit. De wielbasis van de Stradale meet 1460 millimeter en is hiermee 50 mm langer dan dat van de Rivale. Ook is de Balhoofdhoek minder stijl. Rijdend over een niet-nader-te-noemen lege, overzichtelijke weg kan het gas er even op. Vol in zesde versnelling probeer ik met een groot hart hoe hoog de topsnelheid van de Stradale is. Maar mijn hart is niet groot genoeg om dit te durven doen. Rond de 190 – 200 km/u wordt de motor erg licht aan de voorkant en krijgt de wind me iets te veel vat op de koffertjes. De motor kan harder, dat wel. Als ik tintelend afstap en de mooi vormgegeven maar kleine koffertjes nog eens nader bekijk, valt mijn oog op een vriendelijke doch dringende waarschuwing: niet harder dan 180 km/u met koffers! Proefondervindelijk ondervonden, de theorie uit het boekje klopt… Tijd om er eens een nachtje over te slapen, om de volgende ochtend in een iets relaxtere modus nog eens een toeristisch rondje over de Zeeuwse eilanden te rijden.

Relax – Tranquillo

Geheel in textiel gestoken en met de motor in de standaard Normal-modus rijd ik de volgende dag een route van zo’n 200 kilometer. Het vermogen komt er inderdaad iets normaler in dan bij de Sport-modus en ik laat me minder opjagen. Door de motor op een heel andere manier te gebruiken, gaan er automatisch andere dingen opvallen. Zo blijkt dat rustig rijden en opschakelen met de quickshifter niet echt lekker gaat. Die gedijt beter bij een stevige rijstijl, het gaat nu allemaal wat schokkerig. Met een duopassagier zou ik dan ook gewoon de koppeling erbij pakken om te voorkomen dat de helmen tegen elkaar ketsen. (Overigens mag de duo zeker geen grote derriére hebben, want veel plek is er niet achterop.) Ook niet fijn is de zitpositie bij rustig toeren. Het zadel staat wat omlaag en dat dwingt me steeds naar voren te gaan zitten. Daarbij komt dat een textiele motorbroek ook nog eens gladder is dan leer. Tegen dat naar voren glijden is niets te doen. Na -tig keren terugschuiven kan ik niet anders dan toegeven. Automatisch ga ik met een hele bolle rug zitten om toch met mijn bovenlichaam voldoende afstand van het stuur te houden. Behoorlijk irritant.

Een opvallend voordeel is dan wel weer dat de Stradale bij rustig rijden heel zuinig is. De tank meet een totale inhoud van 16 liter. Bij de laatste tankbeurt heeft de Stradale ruim 1:21 verbruikt. Je kunt dus zomaar 300 kilometer rijden voordat je weer naar het tankstation moet. Bij extreem sportief gebruik is dat overigens heel anders, de dag ervoor kwam ik niet verder dan 1:13. Maar ja, toen stond ik zelf nog in de circuitmodus… Het dasboard is duidelijk afleesbaar. Alleen de kleine ronde lampjes onderin het dasboard zijn niet altijd even goed te zien. Zo word ik er al rijdend in het zonnetje door mijn voorganger op gewezen dat ik al een kwartier met mijn knipperlicht aan rijd. Verwarrend is dat de indicator dezelfde ronde vorm en groene kleur heeft als de neutraalstand van de versnelling.

Eind goed al goed

Het is duidelijk dat de Stradale met zijn drie cilinders op twee manieren te rijden is. Extreem sportief trek je de gashandel door tot zo’n 11.000 toeren. Al toerend rijd je de motor heel soepeltjes rond de 6.000 toeren. Als je me persoonlijk zou vragen of ik deze fiets zou willen hebben zeg ik volmondig ‘ja’, maar het zadel bevalt me bij een lange dag relaxed motorrijden voor geen meter. Hè wat jammer is dat toch. Als ik mijn bevindingen vol enthousiasme vertel aan de importeur zegt hij heel droogjes, maar tegelijkertijd met een twinkeling in zijn ogen, dat ze daar wat op hebben gevonden bij MV. Je hebt de keuze uit maar liefst nog eens 3 zadels buiten het standaard zadel van de Stradale. Zo is er een recht Supermotard zadel, een verlaagd zadel en een extra comfort zadel. Moet wel erg gek lopen willen jouw billen niet een passend zadel kunnen aanmeten! En zo komt alles toch helemaal goed met de Stradale: Een echte topper! Tot snel mijn mooie Stradale – A presto mia belle Stradale!

Dit vindt Annemiek

Met de Stradale probeert MV een bredere doelgroep aan te spreken en mee te profiteren van de groeiende ‘Actiontourer’ markt. De Stradale is een minder extreme fiets dan dat we gewend zijn van MV. De motor is licht en handelbaar, mooi om te zien, heeft prettige rijeigenschappen en is hightech uitgerust. De Stradale is breed inzetbaar en perfect geschikt voor het snellere toerwerk. Voor het grote toerwerk (met duo) zijn tankinhoud, koffertjes en de duo ruimte van het zadel te klein. Voor verre reizen ben je beter uit met de beter uitgeruste Turismo Veloce 800. De prijs van de Stradale is 15.590,-. Noem het exclusief, maar voor de motorrijder met een iets minder exclusieve portemonnee zeg ik, Triumph Tiger 800 en Yamaha MT09 Tracer, scheelt je al gauw vijf mille.

Moto Guzzi V7II Special

0
Moto-Guzzi-V7II-Special

Retro en de jeugd hebben de toekomst. Steeds meer fabrikanten komen met nieuwe modellen op de markt die een ouderwetse uitstraling hebben maar moderne techniek. En steeds meer fabrikanten starten met de productie van leuke 48 pk motoren voor het A2 rijbewijs. Moto Guzzi, het merk van de Adelaar, verorbert twee muizen in één duikvlucht met de V7: een retro én geschikt voor A2.

Mink Bijlsma

V7II Special staat er trots op het zijkapje. Grappig. Omdat zijkapjes is iets van vroeger is met aan de ene kant de accu en aan de andere kant het boorgereedschap of de olietank. Maar ook omdat dit natuurlijk helemaal niet de tweede versie van de V7 is…

‘Hoezo natuurlijk’, horen we de jonge I-generatie zeggen, voor wie er tot hun 24ste op motorgebied weinig anders rest dan het met het dubbele aan 48 pk’s te moeten doen.

Stukje geschiedenis

Nadat Moto Guzzi zich eind jaren ‘50 uit de racerij teruggetrokken had, hadden de race-technici niks te doen. Uit ‘verveling’ ontwierpen ze maar een luchtgekoelde V-twin met het idee die in een Fiat 500 te planten. Dat gebeurde uiteindelijk niet en het blok verdween in een koelkast. Maar tien jaar later schreef de Italiaanse overheid een prijsvraag uit: ‘Wie maakt de beste politiemotor?’ Het blok werd uit het koelschap gehaald, schoon geblazen en even later won Moto Guzzi met de V7 de wedstrijd. De V7 werd overigens niet alleen gebruikt door de Italiaanse politie, maar ook door de Californische. De V7 werd een icoon en cult-motor.

En de V7 anno nu? Die komt sinds 2009 wederom uit het kleine plaatsje Mandello del Lario en heeft geen enkele ambitie om voor politiemotortje te spelen. Maar wel om zowel de jonge als oude harten van de motorrijder te stelen. Hij deelt de oude tradities, maar is even noodzakelijk als wenselijk op een modern niveau gebracht. Hij meet nog immer 703 cc (vooruit: ietsje meer), nog steeds met twee cilinders onder een hoek van 90 graden en is als vanouds in de lengte ingebouwd. En zo lang het kan (hopen we…) puur door de gelukkig steeds schoner wordende wind gekoeld.

Verder heeft de moderne V7 echter bar weinig gemeen met het oer-model. Dell’Orto’s hebben plaats gemaakt voor Weber Marelli injectie, de stoterstangen mochten blijven maar de contactpuntjes zijn ten prooi gevallen aan digitale ontsteking en de door een bowdenkabel bediende Grimeca trommelremmen hebben plaats gemaakt voor hydraulisch bediende Brembo klauwen en remschijven. Gelukkig maar, want wat toen goed was is dat tegenwoordig niet meer…

Sterker: wat zes jaar geleden goed was, is dat nu ook al niet meer. Vandaar dus de V7II. Het belangrijkste verschil? De II heeft er een versnelling bij gekregen, plus ABS en naar het schijnt Traction Control. Daarnaast hangt het blok wat lager en verder naar voren in het frame, maar vooral vlakker in optische zin. En de voetsteunen zitten 25 mm lager dan voorheen.

Herkenbaar

Zie hem daar staan. Onmiskenbaar herkenbaar als de vermaarde Moto Guzzi V7 Special uit 1967 en toch heel anders. De tank lijkt zo van de Sport af te komen, maar de basis is gelijk aan de V7. Hoe lang is het geleden dat we bij de technische gegevens in konden tikken: ´stalen wiegframe van ronde buis´? De spellingcontrole herkent deze woorden in ieder geval al niet meer. Maar ook de eendelige, vlakke buddy, die twee zijkapjes, de draadspaakwielen en de telescoop voorvork. Het is voor de oudste generatie motorrijders allemaal heel herkenbaar. Gelukkig maar, want wat toen mooi was is dat tegenwoordig nog steeds… Als die nieuwe V7 nou ook nog eens zo mooi rijdt als hij er uit ziet.

Starten via de ergonomisch verantwoorde startknop (nu-vroeger: 1:0) resulteert in onmiddellijk starten (2:0). Mechanisch is de eigenzinnige V-twin uiterst stil en daarvan is het maar de vraag of dat niet een bal in eigen doel is. De oude generatie zal het geklepper van de stoterstangen en getik van de kleppen meteen missen, de nieuwe generatie kan dat gerammel missen als kiespijn. Gelukkig voor de oudjes rammelt de koppeling nog net zo goed gemutst in zijn behuizing als vroeger, een geluid dat overigens weg valt wanneer je de koppeling intrekt.

Daarmee lijkt het definitief gebeurd te zijn met de overeenkomsten. De bediening van de koppeling is erg licht en de eerste versnelling laat zich er geruisloos inluizen.

Maar dan, bij het wegrijden nog een laatste stuiptrekking uit het verleden: de motor verslikt zich, hapert even, hikt en houdt even in. Slecht afgestelde Dell’Orto’s? Versleten contact-puntjes? Welnee. Eenmaal op bedrijfstemperatuur hebben moderne techniek en elektronica alles weer onder controle, dient de oude V7 rijder afscheid te nemen van het verleden en te genieten van een modern ritje met een historisch sausje.

Chill

Relatief eenvoudig en gemakkelijk laat de moderne Guzzi zich rijden. Hoewel het aangrijppunt van de koppeling wel heel dicht tegen het stuur ligt, is de bediening en werking goed. Na een tijdje (ont)koppelen we zonder erbij na te denken. Na de eerste versnelling laten ook de andere zich uitermate soepel in werking zetten, zowel omhoog of naar beneden. De gasreactie is soepel en vanwege de bediening per kabel is het gas geven ook goed te doseren en toch ‘krachtloos’. Het koppel zit duidelijk onderin, doortrekken in hogere toeren heeft totaal geen zin. Volgas accelereren? Ach, waarom zou je. Daarvoor heb je Japanners… De roffel uit de uitlaat is heerlijk en het gulzig aanzuigen van de lucht die nodig is voor de verbranding een streling voor het oor.

Deze motor lijkt ontworpen in opdracht van het ministerie voor verkeersveiligheid en lokt een manier van rijden uit die geheel overeenkomt met het ‘daar kun je mee thuis komen’ beleid. Dit is een echte ‘chill’ motor, sms-en, facebooken en twitteren kan altijd nog. Vroeg opschakelen, laag in toeren rijden, wat dankzij die extra versnelling nog beter mogelijk is, en met 50 km/u in versnelling zes en 2.000 tpm op de klok kom je ook thuis. En wees gerust: het aanwezige Traction Control zal zeker op droog wegdek nooit door die 48 pk gealarmeerd worden.

Contrast

Ook het rijwielgedeelte lokt geen rijbewijsbedreigende capriolen uit. De zithouding is wat merkwaardig rechtop met de voeten tamelijk ver naar voren. Je schrap zetten tegen de rijwind is zo goed als onmogelijk, een windschermpje is een accessoire. 100/110 km/u is hard zat. Het ouderwetse en simpel uitgevoerde rijwielgedeelte heeft dan ook geen enkele moeite om het achterwege blijvende geweld in toom te houden. De stabiliteit is in orde en ook de naar huidige maatstaven eenvoudige remmen hebben voldoende bijtkracht om de zaak onder controle te houden. Zowel voorrem als achterrem zijn prima te doseren. Vóór heb je wel een stevige hand nodig om te achterhalen dat het ABS waarschuwingslampje er niet voor de show op zit, maar wanneer het ingrijpt gebeurt dat met acceptabele intervallen en duikt hij een tikkeltje ver in de verder heerlijk soepel verende voorvork.

Die voorveerpartij is dus prima in orde, over de achterkant zijn we minder te spreken. Die lijkt in de viercijferige prijsklasse ten prooi gevallen aan bezuinigingen. Ook in het geval van de Special dus. De stereodempers hebben een bijna bizar snel opbouwende progressiviteit waardoor er gevoelsmatig hooguit maar 60 mm veerweg van de beloofde 111 mm overblijft. Dat is niet veel en oncomfortabel. En dat niet alleen: er is ook geen negatieve veerweg waardoor de Guzzi nauwelijks uit kan veren. Slecht voor de wegligging. De Ollé (?!) achterschokdempers weten weinig raad met hobbels en kuilen. Hagon waarschijnlijk wel, het loont dus de moeite om wat extra’s opzij te zetten.

Karakter

En verder is met de kleine Guzzi geen vuiltje aan de lucht. Hoewel de tijden sinds de komst van het origineel veranderd zijn, is de Guzzi nog steeds een buitenbeentje en een karaktermotor. En nog steeds niet de makkelijkste om te berijden. Het kantelmoment van het blok is, ondanks de kleine cilinderinhoud, nog steeds even karakteristiek en voelbaar en kan je soms eventjes licht uit balans brengen. Ook in de bocht merk je dat kantelmoment wanneer je gas geeft. Het insturen gaat, misschien ook door het 18 inch voorwiel, na een eerste aanzet over in een makkelijk doorvallen en bij slecht wegdek kan de Ollé Ollé Ollé Olléééh achtervering je licht van je stuk/lijn brengen. Maarrrrr…. een karaktervollere instapper is er ook niet! De Guzzi charmeert, intrigeert, boeit en zal nooit vervelen. Nou ja: áls…. dan gaat dat heel lang duren.

Mink over de Guzzi V7II

Een retro, zo noemen ze de klasse waarin de Guzzi V7II opereert. Wél de looks, niet de lasten van zo’n klassieke motorfiets. In het geval van de V7II zit dat wel snor. Voor een bedrag van vier cijfers leveren de Italianen een heerlijk soepele instapmotor die niet alleen prima rijdt, maar er ook nog eens prachtig uit ziet. Daarmee is het een aanrader voor iemand die niet met de stroom mee meandert, geen grijze muis in driedelig pak wil zijn en degene die gepassioneerder is dan zijn Alter Ego hem adviseert. En als de Special je qua uiterlijk net niet helemaal aanspreekt, kun je opteren voor de Stone of de Racer, of hem voorzien van een kit om er een Dapper, Dark Rider, Scrambler of Legend van te maken!

Wat toen mooi was is dat tegenwoordig nog steeds

Harley-Davidson Iron 883 en Forty-Eight

0

Op respectabele snelheid een weg banend door het verkeer in Barcelona trekt het lint Harley-Davidsons de nodige aandacht. Wanneer de weg rustiger wordt, kijk ik om en zie v-twins gegroepeerd in een uitgewaaierde lijn, met rijders die het verhoogde stuur vasthouden en chroom dat glinstert in de zon.

Roland Brown

Niet veel gefonkel overigens. De geüpdate Harley-modellen in deze groep zijn de herziene versies uit de Dark Custom range. Er is wel wat chroom en opvallend lakwerk, maar merendeels is het zwart en grijs dat de toon aangeeft. In het bijzonder bij de opgefriste Forty-Eight en Iron 883 modellen die, samen met de voor sommige markten vernieuwde Street 750, de meerderheid vormen tijdens deze rit.

De Forty-Eight en Iron zijn Sportsters: leden van wat traditioneel ooit Harley’s compacte family was, afgedaan als ‘paper-boy bikes’ door dikdoenerige rijders op de thuismarkt van de Big Twins van de firma. Vandaag de dag biedt de Street de goedkopere en opzettelijk rijdersvriendelijke instap in het merk, maar de Sporster modellen zijn bijgewerkt om de bekende weg naar het bezit van een Harley te verversen.

Iron 883

Er is nog altijd iets geruststellends ‘old school ‘aan de Iron. Het model mag dan wel zijn vervangen als minst dure in de Harley-range, de manier waarop de 883 cc luchtgekoelde motor beweegt in zijn rubber ophanging onder een smalle, zeer herkenbare Sportsterachtige tank voelt als een echte Harley. Op een manier waarop de Street het eenvoudigweg niet voor mij doet.

De Iron is iets beter afgewerkt en voelt minder ‘gebouwd op het prijskaartje’, zoals te zien op de snelheidsmeter: die is voorzien van een kleine digitale toerenteller, iets dat de Street ontbeert. Ik zou wel graag een betere soundtrack willen horen, zonder extra te hoeven betalen voor andere uitlaatpijpen. Het kan immers toch niet zo zijn dat de Ducati Monster 821 alleen door de vloeistofkoeling een veel luider en vetter geluid heeft in vergelijking met het gedempte gepruttel van de Iron? (Dit gezegd hebbende, het feit dat Ducati een dochteronderneming is van Audi is ietwat verontrustend gezien de emissietesten..)

Bescheiden tempo

De prestaties op de rechte lijn zijn onveranderd gebleven en voldoen perfect. Mits je niet verwacht dat de circa 50 pk’s de Hog van 250 kg sneller laten optrekken dan met een bescheiden tempo. Tijdens een snelheidstest in de hoogste versnelling op de snelweg doet hij amper onder voor de iets krachtigere en lichtere Street, de riante spreiding van het koppel geeft de Iron echter een gladde, zo niet futloze respons, nagenoeg ongeacht het toerental.

Belangrijker is het dat de 883 amper mijn vullingen losschudt op snelheden die gelden op doorgaande wegen en dat zijn vijfversnellingsbak betrouwbaar schakelt. Zij het iets minder soepel dan de moderne zesbak van de Street. De tankinhoud van 12,5 liter zou goed moeten zijn voor een actieradius van 150 km. Precies genoeg, want tegen die tijd begint het vreemd gevormde zadel, waarvan de voering dikker is aan de voorkant, aan te geven dat het tijd wordt om even pauze te nemen.

De belangrijkste wijzigingen zijn bij de Iron te vinden bij het chassis. Dit heeft een nieuwe, van manchetten voorziene, cassettevork en achterschokdempers met progressieve vering. Een verse set negenspaaks aluminium wielen, 19 inch voor en 16 inch achter, bespaart nuttige kilo’s.

Ingetogen plezier

Of er veel verschil is, is moeilijk te zeggen. De rijervaring is redelijk, stabiliteit is goed op onze voornamelijk vriendelijke kennismakingsroute. Je kunt wat ingetogen plezier hebben in bochten, hoewel de Iron al snel, lang voor de Michelin Scorchers hun grip verliezen, over het wegdek schraapt. De enkele remschijven voor en achter zijn adequaat in hun stopvermogen, zo niet uitstekend en beschikken, in tegenstelling tot de Street, over standaard ABS.

De Iron is ongetwijfeld redelijk basic, maar als je een eenvoudige, traditioneel luchtgekoelde Harley voor weinig zoekt, vooral voor gebruik in de stad, dan is dit een goede keuze. Schroef er een paar andere uitlaten op en hij ademt Dark Custom stijl op een manier die andere fietsen niet eens kunnen benaderen. Zeker niet voor dit geld.

Hoewel de lakopties ook een prachtig Hard Candy Custom Gold Flake met vlamdetails vermelden, zegt Harley dat de lakken zijn ‘uitgezocht om vuil en viezigheid van het rijden en leven in de stad te verbergen, voor rijders die geen ambitie hebben om een tuinslang te bezitten’. Klinkt als mijn fiets.

Forty-Eight

Er zijn maar weinig fietsen met minder indrukwekkende specificaties dan de Forty-Eight. Hij weegt iets meer dan 250 kg, de tank heeft een lachwekkende inhoud van 7,9 liter en in tegenstelling tot de Iron is deze niet opvallend goedkoop. Harley geeft er de voorkeur aan om het vermogen van het 1.202 cc motorblok niet te specificeren, maar mochten ze het toch doen dan zal dit slechts rond 60 pk uitkomen.

Wat slechts bewijst dat cijfers zinloos zijn om de begeerlijkheid van een motorfiets te bepalen. Ik vond het geweldig om op de originele Forty-Eight te rijden tijdens zijn introductie in 2010. Net zoals vele anderen, want de verkoopaantallen zien er gezond uit. Zelfs voor Harly-begrippen is deze fiets nooit snel of veelzijdig geweest, maar zoek je ‘bad-boy’ stijl en houding, dan is er weinig anders verkrijgbaar in dit segment.

Dat de Forty-Eight vernoemd is naar het jaar waarin zijn kleine pinda-tank werd geïntroduceerd (op de kleine 125 S Hummer, niet de Sportster die negen jaar later geïntroduceerd zou worden) is misschien een beetje verwarrend, maar wel heel logisch. Dit omdat de looks belangrijker zijn dan de praktische instelling, wat meteen de essentie weergeeft van deze fiets. De Forty-Eight verontschuldigt zich niet dat hij elke 100 km een tankstation nodig heeft, hiermee adverteert hij juist. Vooropgesteld dat je dit in je achterhoofd houdt, is het een geweldige fiets om op te rijden.

Strepen

Met de jongste update heeft Harley geen poging gedaan om de motorprestaties te verbeteren. Of de actieradius. In plaats daarvan krijgt de tank een paar strepen om de Sportsters uit de jaren zeventig in herinnering te roepen. Deze lijnen zijn ook elders terug te vinden: in het stiksel van de zitting en de openingen op uitlaatschilden, achtertandwiel en kettingbeschermer. Een ander detail van de update is de integratie van het achterlicht in de knipperlichten. Ruimt de achterkant een beetje op.

Net zoals bij de Iron is de vernieuwde vering de belangrijkste verandering bij de Forty-Eight. Voor gaat het over een stugge, manchetloze 49 mm cassettevork, ondersteund door een versterking op de vork. Achter nieuwe schokdempers met progressieve veren, met als bonus een verstelsleutel, verstopt onder de solo-zitting. Net zoals elke fiets had in de jaren zeventig.

Het blikveld vanaf het laaggeplaatste zadel lijkt veel op dat van de Iron, hoewel er een rijtje waarschuwingslampjes te zien is onder de snelheidsmeter. Plus een ‘Milwaukee, USA’-logo, als herinnering dat deze fiets, in tegenstelling tot de in India gebouwde Street, helemaal in Amerika is opgebouwd. De spiegels zitten onder de stuurhendels en geven iets meer zicht dan je zou verwachten. Jammer is wel dat de 1.202 cc v-twin wakker wordt met amper iets meer geluid dan een Iron.

Relaxed

Het voordeel in prestaties is eveneens niet zo spectaculair. Maar er is absoluut net iets meer kracht voorhanden wanneer je de gashendel opendraait, evenals een beetje meer relaxed cruisegevoel.

Met het respectabele koppelcijfer van 96 Nm bij 3.500 tpm hoef je slechts zelden de kleine digitale snelheidsmeter te raadplegen of de betrouwbare, maar typisch langzame vijfbak aan te spreken.

Ik zou iets meer tijd in het zadel gehad willen hebben om een gezaghebbend commentaar over comfort te geven. Toch lijkt dit iets beter dan dat van de Iron dankzij de zachtere, beter vormgegeven zitting. Die overigens flink lager, 65 mm, ligt en daarmee uitkomt op 710 mm. De naar voren geplaatste voetsteunen van de Forty-Eight drukken meer gewicht door mijn achterste, wat resulteert in schokken door mijn ruggengraat bij het nemen van een paar grotere hobbels.

De dempers zorgen over het algemeen voor redelijke rijkwaliteit en acceptabele demping. De ferme vork voegt een handig stuk stugheid toe aan de voorkant. De Forty-Eigh volgt de Iron ook waar het nieuwe en lichtere aluminium velgen betreft, in dit geval 16 inch in diameter. Voorzien van vette Michelins met Harly branding dragen ze bij aan de gedrongen, gespierde uitstraling.

Stevige knijpbeweging

De handling is nog steeds redelijk licht en neutraal en er is een vergelijkbaar niveau wat grip betreft – op droge wegen meer dan voldoende om de kenmerkende bescheiden bodemspeling volledig te benutten. Net zoals het smallere model stopt de Forty-Eight lekker krachtig, vooropgesteld dat de hendel met een stevige knijpbeweging wordt aangetrokken. Hij profiteert ook van de toevoeging van een capabel ABS-systeem op de enkele remschijven voor- en achter, waardoor – indien nodig – een flinke trap op de achterrem wordt toegestaan.

Dit is een potentieel nuttig voorbeeld van praktisch ontwikkelen, maar verwacht niet teveel van dat wat onbeschaamd – opzettelijk – een van de minst gevoelige fietsen op de markt is. En meteen een van de meest coole fietsen.

De Iron 883 geeft je misschien negen tiende van een complete Sportster ervaring voor bijna drie kwart van de prijs en is hiermee beter in prijs-/kwaliteitverhouding. Maar zoek je naar een compromisloos Dark Custom karakter, dan vind je dat in de Forty-Eight.

Roland over de Harley-Davidson 883 en Forty-Eight

Vroeger waren deze bikes Harley’s instappers, maar met de komst van de Street 750 is dat voorbij. Dat is mooi, want zowel de Iron 883 als de Forty-Eight ver- dienen meer. Het zijn beide echte Harleys, ‘made in America’. Alleen die brave uitlaten… De Iron 883 geeft je misschien negen tiende van een complete Sportster ervaring voor bijna drie kwart van de prijs en is hiermee beter in prijs-/kwaliteitverhouding. Maar zoek je naar een compromisloos Dark Custom karakter, dan vind je dat in de Forty-Eight. Die blinkt nergens in uit, behalve in pure aanwezigheid. Gaaf.

Yamaha XSR 700

0

We gaan voortaan in stijl. Want stijl, geloof het of niet, is tegenwoordig alles in motorland. Het bekende idee ‘oud is nieuw’, gecombineerd met een esthetisch verantwoorde outfit is helemaal happening. Want: vrij te interpreteren, vrij van kostenplaatjes (de instap is laag en het plafond oneindig) en heel persoonlijk.

Vincent Burger

En persoonlijk is het toverwoord. Je moet je ei kwijt kunnen, je moet je ding kunnen doen, je moet, zoals dat heet, jezelf kunnen uitdrukken. En daarvoor zijn we hier. En oh ja, er was ook iets met een nieuwe XSR700.

Hier, dat is het Italiaanse eiland Sardinië en het moet gezegd worden, dat is toch net even wat leuker dan bijvoorbeeld Vlieland. Hier zit er maar een half uurtje verschil tussen langs de kust cruisen in de volle zon en met je hoofd in de wolken over een natte bergpas ploegen. Ideale omstandigheden om een XSR aan de tand te voelen en dat doen we dan ook maar eens van harte.

Nou is er meer over de achtergrond van de motor te vertellen dan je zou denken en dat doet Yamaha dan ook graag. Want als de XSR700 volgens Yamaha iets héél anders is dan de XJR, XV of SR, wat is dan het verschil? En het is dus wel voor het grootste deel een MT-07, maar niet helemaal. Yamaha wil met de XSR een nieuwe richting inslaan en die richting moet precies het midden houden tussen oud en nieuw, of liever: de kloof overbruggen.

Modern, retro of allebei

Dat klinkt redelijk zweverig, maar zo erg is het dan ook weer niet. Het is eigenlijk zelfs een topidee: wel de looks, niet de nadelen. De XSR is net zo zeer een moderne motor als de ‘niet-retro-Yamaha’s ‘, met Euro-4 emissiekeurmerk en al. En dat is dan ook het grootste verschil met de eerder genoemde XJR en SR, dat zijn uiteindelijk toch ‘oude’ modellen die opnieuw in de showroom gezet zijn, met hier en daar een facelift om ze er weer piekfijn uit te laten zien. Dat is ook gelukt, maar het is niet hetzelfde. Als je de XSR zou moeten omschrijven, dan is het juist een MT-07 met een retrojasje, da’s dus andersom. En een te gek idee, want de MT is nou niet bepaald een slecht lopend model. Als je daar als fabrikant nog een schepje bovenop kunt doen, dan grijp je iedere kans om van een succes nóg een groter succes te maken. En afgaand op de plaatjes is het haast lastig te bedenken welk model populairder gaat worden, de XSR of de MT. De XSR voor liefhebbers van retro-styling, de MT voor liefhebbers van modern.

In dat retrosegment begint het trouwens al aardig druk te worden nu. De voornaamste daarvan is natuurlijk de Scrambler van Ducati. Ongeveer even zwaar, ongeveer even sterk, net ietsje duurder maar dat is logisch, want Italiaans. Zelfde doelgroep, zelfde enorme scala aan opties voor en ná aanschaf. Maar ook andere merken doen inmiddels mee, neem bijvoorbeeld BMW met de RnineT, Moto Guzzi met de V7 en Triumph met de Bonneville. In dit genre ben je niet compleet als je geen bijpassende kledinglijn hebt, maar al evenmin als je niet volop tekeer kunt gaan met onderdelen. En om dat aan te moedigen wordt het de toekomstige klant zo makkelijk mogelijk gemaakt. Hoe makkelijk dan, hoor ik je vragen? Nou is de tank al een heel coole truc: het is een stalen dummytank met daaroverheen aluminium covers die uitwisselbaar zijn, zonder dat je daarvoor dus problemen krijgt met de dop, de pomp of de pasvorm. Maar het kan nog mooier: ook het achterste deel van het subframe is er in een wip af te halen. En nog mooier: terug te zetten. Dat lukt je met een slijptol nog steeds niet. Wat dat allemaal kan betekenen kun je uitvinden via de nieuwe app. Natuurlijk, want wat is een motor vandaag nog zonder app?

Maar het is niet zomaar een geintje. In de ‘My Garage’ app kun je kiezen uit meerdere modellen en vervolgens álle onderdelen die in de catalogus staan. Genoeg voor avonden aaneengesloten virtueel motoren samenstellen. En stel dat er iets uitkomt waarvan je denkt ‘die móet ik hebben’, druk je op bestellen en je krijgt een seintje van je dealer wanneer je ‘m op kunt halen. Als dat niet onwijs 21-ste eeuws is, weet ik het ook niet meer.

Met groot gemak

Dit alles is allemaal wel leuk, maar we komen voor de motor, dus laten we ons daar even op concentreren. Zoals gezegd, het grootste gedeelte is gelijk aan de MT-07. De XSR weegt afgetankt slechts vier kilo meer en dat is gewoon ronduit netjes. Betekent ook dat de motor vrijwel hetzelfde reageert en als je weet hoe de MT rijdt, weet je dat dat een pluspunt is. 186 kilo is gewoon niet veel en dan is 75 pk – evenveel als de MT- genoeg om heel leuk te kunnen rijden. Zoals we dus ook weten is het motorblokje ideaal voor gebruik in een naked en al helemaal bij eentje die vraagt om hooligan-gedrag, zoals dus een machine met de allure van een XSR. De tweecilinder heeft voldoende koppel om rustig met lage toeren te kunnen rijden en nog genoeg vermogen om ook hoger in toeren sportiever te rijden, mocht je daar zin in hebben.

In bergachtig gebied zoals hier op Sardinië is er zonder al te veel moeite in één versnelling urenlang door te rijden zonder in de knoei te komen. De versnellingen zijn – precies als de MT- netjes verdeeld, een tikje kort in de eerste twee voor gemakkelijk wegrijden en bovenin lang genoeg om een leuke topsnelheid te halen als het moet en een rustige kruissnelheid als het kan. Precies wat je verwacht bij zo’n motor. Bedienen gaat met hetzelfde gemak, licht en toegankelijk. Wat wel anders is, dat moest wel, is het tellertje. Nu is alle informatie ondergebracht in een verantwoorde ronde behuizing, waarbij het opvallend is hoeveel er nog te lezen valt van zo’n kleine oppervlakte. En er zit zelfs een versnellingsindicatie bij. Maar ja, er zit ook ABS op en dat vinden we ook niet vreemd. De remmen zijn trouwens, je raadt het al, ook overgenomen van de MT07 en doen uitstekend hun werk. Niet te giftig, niet te zwak, prima in verhouding met de rest.

Nog een verschil met de MT07: de banden. De gemonteerde Pirelli Phantoms zijn net zo retro als de XSR: moderne technologie met een oud uiterlijk. En er valt helemaal niks op aan te merken. Het zijn dezelfde banden die eerder ook de Ducati SportClassics en Moto Morini 9½ sierden en ook toen was er ook niks op aan te merken. Nu op de XSR al evenmin, en dan hebben we ook nog het geluk gehad ook een stukje nat wegdek te kunnen proberen.

Onthaasten

De zitpositie is perfect in orde. Het zadel heeft de juiste hardheid, de benen sluiten mooi aan… sterker nog, samen met de zijschildjes is de tank precies goed gevormd om je bovenbenen echt in te kunnen laten vallen. Handen voor je uit op het stuur, bovenlijf aangenaam net iets voorover, niks meer aan doen. De motor straalt voldoende uit om duidelijk te maken dat je hier geen haast mee hoeft te hebben om het naar je zin te hebben. En omdat ’t is wat het is weet je dat, als het moet, het wel kán. Een heel geruststellende gedachte. Met een klassieker kun je net zo goed onthaasten, maar dan ben je het ook echt verplicht, anders gaat ie stuk. Dus daar moet je al rekening mee houden voordat je vertrekt. Met de XSR kun je net zo fijn rijden, maar tref je een buitje of moet je plots snel naar huis, dan kan dat.

Natuurlijk is de XSR een dikke knipoog naar de oude XS. Dat model, een echt kind van de seventies, heeft Yamaha bepaald geen windeieren gelegd. Goed, het is misschien niet de eerste of meest legendarische Yamaha in de geschiedenis van het merk, maar die XS is mooi wél uitgegroeid tot een graag geziene gast in de classicwereld en gaan ze nu voor een leuke knaak van de hand. Een XS, dat is me wat. inmiddels wel. En dus is het gerechtvaardigd om daar op door te borduren. Die sfeer, die smaak, dat wil je hebben.

Maar als fabrikant is het ondoenlijk ‘m opnieuw tot leven te wekken zonder je vel te veel problemen op de hals te halen, dus is het gewon een heel slim idee om in plaats daarvan een motor ‘in de stijl van’ te maken; een vrije, moderne interpretatie van ‘het idee’. En als Ducati met zo’n verhaal wegkomt, dan kan Yamaha het ook. Als dit resulteert in een motor als de XSR700 hebben ze daar zelfs alle recht op. Want ook zonder het verhaal eromheen of de letters op de zijkant (en in het zadel) is het gewoon een heel gaaf ding om te zien. Dat tikje retro verandert de standaard MT-07 in een compleet nieuwe machine waar je heel graag mee gezien wil worden. en warempel, ’t rijdt nog leuk ook.

Getest: Ducati SuperSport (S)

0

Hoewel dit neusje is geënt op die van de Panigale, is deze nieuwe Ducati niet in de Panigale-familie opgenomen. Nee, de SuperSport staat weer helemaal op zichzelf. Hoe sportief dat is? Dat vinden we uit op zowel circuit als openbare weg.

Deze SuperSport heeft het blok van de Hypermotard en het frame is nagenoeg gelijk aan die van de Monster 821. En dus ligt Ducati’s focus zonder enige twijfel op de openbare weg. Maar, Ducati zou Ducati niet zijn als er geen circuitfocus aan te pas komt. En dus is er ook het S-model. Met volledig instelbaar Öhlins-veerwerk, een quickshifter voor zowel op- als terugschakelen en jawel… een duozit-cover! Voor de duidelijkheid: qua remmerij, motorblok en elektronica verschilt er dus niets.

Hier in Spanje, rondom het Circuit de Monteblanco, is de openbare weg bepaald geen straf. Ik rij hier vanochtend dan ook op het S-loze basismodel dat € 15.190 kost. Vanmiddag verhuis ik naar het circuit en daar is de SuperSport S aan de beurt. Diens prijskaartje? € 16.890 voor de rode, en nog eens € 200 extra voor de witte. Het is lastig om een échte concurrent voor de SuperSport te noemen, maar een Honda VFR800F kost € 14.658, een Kawasaki Z1000SX kost € 14.999.

Chique met budget

Ride-by-wire is bij Ducati al jarenlang gemeengoed, wat gepaard gaat met toegankelijke en instelbare elektronica. De bediening is logisch, de instelmogelijkheden behoorlijk. Het dashboard oogt wat flets ten opzichte van Ducati’s TFT-schermen, maar we moeten niet vergeten dat de SuperSport in Ducati’s line-up een budgettair verantwoord model is. De afwerking en functionaliteit is prima. Het huidige model is een stuk luxer, en zou dan ook meer comfort moeten bieden. Als negatieve opmerking kan ik de enorme Euro 4-uitlaatbak onder de motor noemen. Nou verplicht Europa elke fabrikant tot deze fysieke uitspatting van emissie-gezwets, maar in het silhouet van deze SuperSport valt het nogal op.

Comfort?

Met de clip-ons hoog geplaatst en het zadel ín de machine, heeft Ducati geprobeerd een comfortabele zit te creëren. Dat is ze gelukt, afhankelijk van je eigen lichaamslengte. Wat vanaf de eerste meters positief opvalt, is het lichte stuurgedrag. En daarmee is-ie heel gemakkelijk in de omgang. Dat geldt ook voor de lichte koppeling die toch veel gevoel geeft, de heerlijke gasreactie – vooral in Touring-modus – en het gehele gevoel van controle. De machine is enorm rank en slank en daardoor is het fijn manoeuvreren, zelfs heuvelop. Het blok daarentegen is iets minder vriendelijk. De tweecilinder loopt pas soepel vanaf zo’n 2500 toeren per minuut. De versnellingsbak kent trouwens wat lange schakelwegen, voor een motor met zo’n sportief silhouet. Niet vreemd als je bedenkt waarin dit blok nog meer dienst doet.

Het circuit op!

Het stuurgemak op het circuit blijft, maar het gevoel verfijnt. Vooral héél diep de bocht inremmend voelt het goed. Vele fabrikanten zouden de radiale rempartij van Brembo om zeep helpen met een normaal rempompje, maar Ducati kiest voor beide uitvoeringen een radiale rempomp. Daarbij zit het ABS nauwelijks in de weg. Ja, voor het betere circuitwerk mag het uit, maar de pulsen zijn kort en nauwelijks storend. Hierover geen mespuntje kritiek.

Bij uitaccelereren blijkt de set-up toch niet helemaal lekker. De schokbreker pompt, de achterband glijdt en de fijnzinnige traction control weet van geen ophouden. Monteblanco kent het nodige hoogteverschil en in het bochtenwerk omhoog rij ik steevast voetstep en uitlaatpartij aan de grond. Nee, dit toont geen gebrek aan grondspeling, maar dit toont het gemak waarmee je deze SuperSport richting de limiet rijdt. Het enige dat ik eigenlijk mis, zijn meer pk’s. Op het rechte eind voelt het motorblok wat beperkt om anno 2017 het predicaat ‘supersport’ te kunnen dragen. De quickshifter heeft daar geen probleem mee, al vereist deze wel een stevig zetje van je linkervoet. Enkele keren beland ik tussen de versnellingen in, en dat levert vol aanremmend, vertrouwend op motorrem en slipperclutch, toch het nodige angstzweet op. Het is een kwestie van even wennen en met beleid schakelen. Hoe dan ook, de S toont zich S-waardig en overtreft met z’n rijwielgedeelte het motorblok.

Tekst: Eddie de Vries, foto’s: Ducati

[justified_image_grid ids=26712,26713,26714,26715,26716,26717,26718,26719,26720,26721,26722,26723,26724,26725,26726,26727,26728,26729,26730,26731,26732,26733,26734,26735,26736,26737,26738,26739,26740,26741,26742,26743,26744,26745,26746,26747,26748,26749,26750,26751,26752,26753,26754,26755,26756,26757,26758,26759,26760,26761,26762]